Zwarte gaten horen zichzelf graag praten.
‘Heb jij de eenheid gerealiseerd, Hans?’
‘Wat ben ik, een timmerman?’
‘Ik wil weten of jij verlicht bent.’
‘Tja.’
‘Durf je er niet voor uit te komen?’
‘Ik kom er rond voor uit.’
‘Zal ik er dan ook maar rond voor uitkomen?’
‘Moet dat?’
‘Volgens mij ben jij verlicht.’
‘Een kont is geen gezicht.’
‘Toch wel, Hans.’
‘Hoezo.’
‘Vorm is leegte, leegte is vorm.’
‘Zo kun je alles aan elkaar lullen.’
‘Je weet best wat ik bedoel.’
‘Ik heb geen idee.’
‘Hoe komt dat?’
‘Ik denk niet in die termen.’
‘Welke termen?’
‘Verlicht en onverlicht. Eenheid en veelheid. Vorm en leegte.’
‘Verwijs je nu naar non-dualiteit?’
‘Je weet best wat ik bedoel.’
‘Een kont is geen gezicht.’
‘Een mond geeft zelden licht.’