Hoe ik toch nog thuiskwam.
Onderweg naar huis gaf een automobilist me de vinger.
Ik dacht: ja, het is mijn schuld. Nee, het is zijn schuld. Nee, we zijn allebei schuldig. Nee, we zijn allebei onschuldig. Nee, we zijn allebei een beetje schuldig en een beetje onschuldig.
Ik dacht: het is de schuld van de gemeente, die had hier een stoplicht moeten plaatsen. Nee, het is de schuld van de wegenbouwer, zonder weg hadden we hier niet gereden. Nee, het is de schuld van de autofabrikant, zonder auto had hij hier niet gereden. En van de fietsfabrikant natuurlijk, zonder fiets had ik hier niet gefietst.
Ik dacht: het is de schuld van mijn baas, zonder hem was ik niet onderweg geweest. Nee, het is de schuld van onze ouders, zonder hen waren we er niet geweest. Nee, het is de schuld van het hele universum, als er ook maar één factor anders was geweest…
Ik dacht: het universum is een begrip, dat kan niets veroorzaken. Zonder vrije wil is de schuldvraag sowieso niet aan de orde. Is oorzakelijkheid wel meer dan een categorie van het denken?
Ik dacht: misschien droom ik dit alleen maar. Misschien droom ik alleen maar dat ik dit droom. Misschien droom ik dat ook alleen maar. Misschien is ‘ik’ ook maar een droom. Misschien is ‘droom’ maar een woord.
Ik dacht: bestaat de waarheid eigenlijk wel? Misschien is alles wel waar in sommige opzichten en onwaar in andere. Misschien is alles wel waar en onwaar tegelijk. Misschien is alles wel waar noch onwaar. Misschien is ‘alles’ ook maar een woord.
Ik dacht: misschien dit, misschien dat – nu ben ik het zat.
En toen was ik weer thuis.