De werkelijkheid is een wijd opengesperde muil die oorverdovend zwijgt. Of onverstaanbaar fluistert. Of van alles en nog wat roept, met miljarden stemmen door elkaar.
Maar gewoon antwoord geven is er niet bij. Tenzij ik haar taal niet versta. Haar kakofonie niet als taal herken. Snateren eenden maar wat, of kwekken ze over heer en sint?
Niet-weten is onverschrokken in die gapende muil kijken. Of verschrokken, mag ook. Maar niet wegkijken. Nooit.
Nou ja, bij wijze van spreken dan. Zoals alles wat ik zeg. Want wegkijken maakt deel uit van het leven. Niet willen wegkijken ook. Niet willen weten dat je wegkijkt ook. Niet willen weten dat je niet wil weten dat je wegkijkt ook.
En die muil is ook maar beeldspraak. Om nog maar te zwijgen over de werkelijkheid. Dus waar hebben we het over? Wat wil ik nou eigenlijk zeggen?
Dat ik geen idee heb wat het leven is, of de zin ervan, of de zin daar weer van.
Of dat ik te veel ideeën heb waaruit ik niet kan kiezen, dat komt op hetzelfde neer.
Als ‘het leven’ al meer is dan een woord. Je weet wel: zo’n vergaarbak van gelegenheidsbetekenissen om pijnlijke stiltes mee op te vullen.
Ik vat het niet en ik krijg er geen vat op. Zodra iets duidelijk wordt, verandert het weer in iets anders of in het tegenovergestelde.
Er is geen rust zo diep of hij maakt plaats voor onrust en omgekeerd. Vaak bestaan ze zelfs naast elkaar, tegelijkertijd – dat je rustig én onrustig bent, ken je dat?
Zo ook met wreedheid en mededogen, schoonheid en lelijkheid, voorspoed en tegenslag, ziekte en gezondheid, nadeel en voordeel, lijden en vreugde enzovoort.
Alles heeft keerzijden, hoe langer je kijkt, hoe meer je er ziet. Hoe meer je er ziet, hoe vertrouwder het wordt. Tot je niet beter meer weet. Tot je niet meer beter weet.
Niet-weten is de paradox in je leven toelaten. De strijd tegen de strijdigheid opgeven. Er vrede mee sluiten. Je erbij neerleggen. In de paradox verblijven. Jezelf erin verliezen. Er één mee worden.
Niet-weten is leven in de paradox.