Niet-weten kan je niet leren, maar spreken over niet-weten wel.
Een stijlfiguur die de dwijze goed van pas komt is de ellips: het weglaten van overbodige woorden.
De paradox niet-weten, zelfs niet van niet-weten kan bijvoorbeeld worden ingekort tot zelfs niet van niets weten. Andere voorbeelden van ellipsen:
Zelfs van onthechting onthecht.
Zelfs niet zonder principes zijn.
Zelfs het opgeven opgeven.
Passen we de ellips toe op de beginterm van het oxymoron wetend niet weten dan blijft alleen niet weten over; doende niet doen wordt niet doen en zeggend niet zeggen wordt niet zeggen.
Langs elliptische weg is het niet alleen mogelijk langdradige paradoxen weer te geven met een enkel woord, maar ook om paradoxen aan te duiden die zich anders maar lastig laten formuleren: niet duiden, niet interpreteren, niet vragen, niet antwoorden.
In plaats van de beginterm kunnen we ook de eindterm van een oxymoron laten vallen.
Wetend niet-weten wordt dan ‘weten’.
Dat werkt goed, op voorwaarde dat we het overblijvende woord tussen aanhalingstekens zetten, anders is het niet meer te herkennen als elliptisch oxymoron.
Ook de ellips niet-weten kunnen we tussen aanhalingstekens zetten, om te benadrukken dat het niet om een letterlijk niet weten gaat – alsof ik kan weten dat ik niets weet – maar om een wetend niet-weten, een niet-weten tussen aanhalingstekens, een ‘niet-weten’.
Het gebruik van aanhalingstekens is doeltreffend en vanzelfsprekend. Zelfs zonder bovenstaande uitleg weet je intuïtief wat ik bedoel als ik ‘ik’ schrijf of spreek over ‘de wereld’.
Zou ik steeds helemaal moeten uitleggen dat ik niet weet wat of dat wereld is en wie of wat of dat ik ben en dat ik zelfs dat niet weet, dan zouden mijn teksten, net als deze zin, nog complexer en langdradiger worden dan ze al zijn.
Toegepast op de paradox niet-weten, zelfs niet dat je niets weet, levert de ellips ons dus nog eens vier equivalente figuren op:
1. zelfs niet van niets weten
2. niet-weten
3. ‘weten’
4. ‘niet-weten’
Hieronder de vier formules van de ellips op een rijtje, met een zelfbedachte omschrijving die je meteen weer mag vergeten.
1. halfparadox: zelfs niet-A niet
2. rechterterm: niet-A
3. linkerterm tussen aanhalingstekens: ‘A’
4. rechterterm tussen aanhalingstekens: ‘niet-A’
Laten we uit formule 1 de specificatie niet-A weg, dan ontstaat de generieke spreuk ‘zelfs dat niet’ of ‘en dat ook niet’.
Dit laatste zinnetje is de spontane mantra waarmee ik in oktober 2007, de eerste maand van mijn niet-weten, toen ik er nog geen woorden voor had, zelfs niet de term niet-weten, ‘iedere’ gedachte begroette.
In plaats van aanhalingstekens kan je ook woorden als ‘quasi’ en ‘verondersteld’ gebruiken – quasi-ik of de veronderstelde wereld – maar dat raad ik af omdat ze al snel als ontkenning gaan fungeren.
Ook termen als de zogenaamde wereld en de hypothetische god wekken de indruk dat volgens de spreker de wereld een illusie is en god niet bestaat.
Dat is weten, geen niet-weten.