‘Want niets weten is niets, niets willen weten is evenmin iets, maar niets kunnen weten, weten niets te kunnen weten, zo treedt de vrede binnen in de ziel.’
(Samuel Beckett)
Een sluier die verscheurd moet worden
Samuel Beckett is de 20e-eeuwse auteur van ontstellende toneelstukken als Wachten op Godot en dito boeken als de trilogie Molloy, Malone sterft en Naamloos.
Het komt mij voor dat Beckett op zijn eigen onnavolgbare manier vanuit dezelfde vervreemding en verbijstering schrijft die bij mij in 2007, op 49-jarige leeftijd, totaal onvoorzien in een mateloos niet-weten zal transformeren.
In 1937, op 32-jarige leeftijd, helemaal aan het begin van zijn carrière, schrijft Samuel Beckett in een brief:
‘Het wordt voor mij werkelijk steeds moeilijker, en zinlozer ook, om fatsoenlijk Engels te schrijven. En steeds meer komt mijn taal me voor als een sluier die verscheurd moet worden om de daarachter liggende dingen (of het daarachter liggende niets) te bereiken. Grammatica en stijl. Ze lijken me net zo aftands geworden als een biedermeier badpak of de onverstoorbaarheid van een gentleman. Een vermomming.
Hopelijk komt er een tijd, en godzijdank is die in zekere kringen al gekomen, waarin de taal juist daar het beste wordt gebruikt, waar ze flink wordt misbruikt. Aangezien wij haar niet op slag kunnen uitschakelen, dienen we in ieder geval niets na te laten dat haar in diskrediet kan brengen. Het ene gat na het andere boren, tot wat zich achter haar verschuilt, iets dan wel niets, begint door te sijpelen – ik kan me voor de tegenwoordige schrijver geen verhevener doel voorstellen.’
(Bzzlletin 193, p35)
Gemompel
In 1961, als 55-jarige, schrijft Beckett een monoloog zonder interpunctie, Comment c’est. Aan het eind daarvan noemt de ik-figuur zijn relaas een…
‘niet te kwalificeren gemompel waarvan hier eindelijk de laatste flarden de allerlaatste in de vertrouwde vorm van vragen die ik me stellen zou en van antwoorden die ik me geven zou hoe onwaarschijnlijk dat ook mag lijken mag laatste flarden allerlaatste als het hijgen ophoudt laatste gemompel allerlaatste hoe vreemd dat ook lijken mag
of dat alles dat alles ja of dat alles niet hoe zal ik het zeggen geen antwoord of dat alles niet onwaar is ja
al die berekeningen je verklaringen ja het hele verhaal van het begin tot het eind ja volkomen onwaar ja
dat is anders gebeurd ja heel anders ja maar hoe geen antwoord hoe is het dan gebeurd geen antwoord wat is er dan gebeurd geen antwoord WAT IS ER DAN GEBEURD gebrul goed’
(Hoe het is, De Bezige Bij 1968, pagina 187)
Waanzin
Wanneer we Beckett’s brief uit 1937 als een intentieverklaring van zijn kunstenaarschap opvatten, rijst de vraag of hij er inderdaad in geslaagd is de taalsluier te verscheuren, en zo ja, wat hij erachter heeft aangetroffen.
Voor een antwoord gaan we te rade bij de laatste tekst die Beckett ruim een halve eeuw later (in 1988) op 83-jarige leeftijd op schrift zal stellen, zowel in het Frans als in het Engels, getiteld Comment dire respectievelijk What is the word, door mij vertaald als Hoe heet het.
‘Waanzin’, verklaart de meesterstamelaar aan het eind van deze tekst aan het eind van zijn Latijn aan het eind van zijn leven, ‘om ver weg daarginds een glimp op te schijnen willen vangen van wat nauwelijks… wat… hoe heet het… hoe heet het.’
Hoe heet het
waanzin…
waanzin om te…
om te…
hoe heet het…
waanzin om hieruit…
al dit…
waanzin om uit dit alles…
gegeven…
waanzin om gegeven dit alles…
gezien…
waanzin om gezien dit alles…
dit…
hoe heet het…
dit dit…
dit dit hier…
al dit dit hier…
waanzin om gegeven dit alles…
gezien…
waanzin om gezien dit dit alles hier…
om te…
hoe heet het…
zien…
een glimp opvangen…
op schijnen te vangen…
op te schijnen willen vangen…
waanzin om een glimp op te schijnen willen vangen…
van wat…
hoe zeg je dat nou…
en waar…
waanzin om een glimp op te schijnen willen vangen van wat en waar…
waar…
hoe heet het…
daar…
daarginds…
daar daarginds…
ver weg…
ver weg helemaal daarginds…
ver weg helemaal daarginds nauwelijks…
wat…
hoe heet het…
gezien dit alles…
al dit dit…
al dit dit hier…
waanzin om te zien wat…
een glimp opvangen…
op schijnen te vangen…
op te schijnen willen vangen…
ver weg helemaal daarginds van wat nauwelijks…
waanzin om ver weg daarginds een glimp op te schijnen willen vangen van wat nauwelijks…
wat…
hoe heet het…
hoe heet het
(Comment dire / What is the word, Samuel Beckett, Bzzlletin 193, vertaling: Hans van Dam)
Nog steeds betoverd door de taal
Of het werkelijk waanzin was om een glimp op te willen vangen van hoe-heet-het durf ik niet te zeggen.
Wat mij verbaast is dit: waarom ging de grote Ierse absurdist er, voor zover ik kan nagaan tenminste, zijn hele leven vanuit dat zijn speurtocht hem iets dan wel het niets zou opleveren?
Was hij ondanks alles nog steeds betoverd door de taal met haar overwegend tweewaardige logica – ja of nee, waar of onwaar, aards of heilig, dwaas of wijs, iets of niets, heten of niet heten?
Waarom geen iets of niets of iets-en-niets of iets-noch-niets bijvoorbeeld, om er eens een vierwaardige logica tegenaan te gooien?
Ja of nee of ja-en-nee of ja-noch-nee?
Waar of onwaar of waar-en-onwaar of waar-noch-onwaar?
Aards of heilig of aards-en-heilig of aards-noch-heilig?
Dwaas of wijs of dwaas-en-wijs of dwaas-noch-wijs?
Heten, niet-heten, heten en niet heten of heten noch niet heten – logica blijft logica, hoe waardig ook.
Onderscheidingen blijven onderscheidingen, grenzen blijven grenzen, hokjes blijven hokjes.
Wat te denken van een vijfde optie, buiten iedere logica om en zo mogelijk nog onvoorstelbaarder, nog onbeschrijflijker dan Beckett’s Hoe heet het?
Een mateloos niet-weten
Ik doel op een mateloos niet-weten.
Totale agnose.
Waarin de verbijstering niet blijft kwellen en ook niet tot een oplossing komt, maar tot een climax, een toppunt, een plafond.
En in dat maximum, bij gebrek aan fluctuaties, tot rust.
Een zielenrust in het oog van de verbijstering zelf.
Paradoxale vrede in een grenzenloos niemandsland waar iedereen kan komen maar niemand beslag op kan leggen.
Een geestelijke ontspanning die zich niets aantrekt van de normale spanningen van het dagelijks leven.
In een mateloos niet-weten dienen de gaten die je in de taal boort – of de taal in jou – niet om ‘iets’ of ‘niets’ of ‘iets én niets’ of ‘iets noch niets’ of welk ‘weten’ of ‘niet-weten’, hoe ‘gematigd’ of ‘mateloos’ ook, binnen te laten sijpelen.
Ze dienen om al je gedachten, begrippen, grenzen, hokjes, verklaringen, duidingen, antwoorden en vragen onophoudelijk weg te laten sijpelen.
Als vanzelf.
Zonder uitzondering.
Deze ook.
Ik kan me voor de tegenwoordige schrijver geen mooier tijdverdrijf voorstellen.