De filosoof is de slaaf van zijn eigen hersenspinsels, de heilige berijdt in zijn zuiverheid het Intellect van het intellect als een prins. Het Intellect van het intellect is het koren, het intellect enkel het kaf.
De buik van het dier blijft zoeken naar het kaf. Het intellect pent hele boeken vol. Het Intellect van het intellect vult het heelal met het licht van de maan van de werkelijkheid.
Rumi
Hans: Als er iemand boeken vol heeft gepend is het Rumi wel.
Ayah: Is de filosoof inderdaad de slaaf van zijn eigen hersenspinsels?
Hans: Dé filosoof is een hersenspinsel. Die bestaat helemaal niet, behalve als idee.
Ayah: Dus jij gelooft niet dat iedere filosoof de slaaf is van zijn eigen hersenspinsels?
Hans: Ik heb moeite met universele uitspraken en ik vraag me af of het Intellect van het intellect niets beters te doen heeft.
Ayah: Denk jij dat er filosofen zijn die al hun hersenspinsels doorzien?
Hans: Inclusief de gedachte dat ze al hun hersenspinsels doorzien.
Ayah: Benijdenswaardig.
Hans: Inclusief de gedachte dat ze daarom benijdenswaardig of betreurenswaardig zijn.
Ayah: Is iemand die al zijn hersenspinsels doorziet eigenlijk nog wel een filosoof?
Hans: Alleen in de ogen van anderen, zou ik denken.
Ayah: En in haar eigen ogen?
Hans: Een filasoof, zou ik zeggen.
Ayah: Een filásoof?
Hans: Een liefhebber van niet-wijsheid.*
* Fil-a-sofie, afgeleid van het Griekse fileo, liefhebben, a, niet en sofia, wijsheid. Ik gebruik ook weleens het woord asofie, niet-wijsheid, als synoniem voor niet-weten. Verandering van spijs doet eten. Je mag het zo weer vergeten.
Ayah: Ben jij ook zo iemand die al zijn hersenspinsels doorziet?
Hans: Zodra ik dat geloof ben ik niet meer zo iemand.
Ayah: Is de heilige volgens jou de meester van zijn eigen hersenspinsels, zoals Rumi stelt?
Hans: Tenzij dat ook een hersenspinsel is.
Ayah: Het zou me verbazen als een heilige zijn eigen hersenspinsels niet doorziet.
Hans: Misschien is ‘heilig’ ook wel een hersenspinsel.
Ayah: De heilige bestaat niet, wou je zeggen.
Hans: Een heilige misschien ook niet.
Ayah: Heiligen bestaan niet?
Hans: Tenzij dat ook een hersenspinsel is.
Ayah: We zijn allemaal maar mensen.
Hans: Wat is een mens.
Ayah: Geen hersenspinsel.
Hans: Vol hersenspinsels.
Ayah: Een mens is geen hersenspinsel vol hersenspinsels?
Hans: Moet je horen wat je zegt.
Ayah: Hoe kom ik erachter of het Intellect van het intellect inderdaad het koren is?
Hans: Zoals je erachter komt of iemand de slaaf is van zijn eigen hersenspinsels.
Ayah: Namelijk?
Hans: Door met hem te praten.
Ayah: En als hij dood is, zoals Rumi?
Hans: Dan sla je zijn nagelaten woorden erop na.
Ayah: Wat ontdek je dan?
Hans: Wat iedereen ontdekt die zich in andermans geschriften verdiept.
Ayah: Namelijk?
Hans: Je eigen hersenspinsels.
Ayah: Wat voor eigen hersenspinsels heb jij al lezende ontdekt?
Hans: Dat mensen zichzelf voortdurend tegenspreken bijvoorbeeld. Ik ook.
Ayah: Ah ja.
Hans: En dat ze elkáár voortdurend tegenspreken. Ik ook.
Ayah: Dus kan het nooit allemaal waar zijn, wou je zeggen.
Hans: Of waarheid moest uit tegenspraken bestaan. In tegenspraken. In tegenspreken.
Ayah: Bestaat waarheid uit of in tegenspraken of tegenspreken?
Hans: Dat zou ik dan meteen moeten tegenspreken.
Ayah: Wat is eigenlijk het Intellect van het intellect?
Hans: Voor Rumi of voor mij?
Ayah: Voor Rumi.
Hans: Dat weet ik niet. Ik ken alleen mijn eigen hersenspinsels over Rumi.
Ayah: Voor Rumi volgens jou.
Hans: Een intellect dat zich superieur waant.
Ayah: Nou nou.
Hans: Een intellect dat in naam der eenheid onderscheid maakt tussen heiligen en anderen, meesters en leerlingen, koren en kaf, zuiverheid en onzuiverheid, werkelijkheid en droom, wijzen en dwazen.
Ayah: Verdraaid.
Hans: Om zich meteen daarop onbeschaamd te vereenzelvigen met heiligen, meesters, koren, zuiverheid, werkelijkheid en wijsheid.
Ayah: Wat is het Intellect van het intellect volgens jou?
Hans: Een onbenullig stukje van het gewone intellect.
Ayah: Waarin onderscheidt het zich van de rest van het intellect?
Hans: In dat het wél in de spiegel durft te kijken.
Ayah: Waar zit het eigenlijk?
Hans: Midden tussen je frontaalkwabben, vlak boven je ogen.
Ayah: Dat moet haast wel het derde oog zijn.
Hans: Het is een wormvormig aanhangsel zo groot als je kittelaar.
Ayah: Wat doet het precies?
Hans: Kittelen. Nooit gemerkt?
Ayah: Wat kittelen?
Hans: Het intellect kittelen.
Ayah: Waarom zou het?
Hans: Om het aan het lachen te krijgen.
Ayah: Waarom zou het intellect dan moeten lachen?
Hans: Om zichzelf natuurlijk.
Ayah: En wat is het intellect met een kleine letter volgens jou?
Hans: Een wormvormig aanhangsel van je kittelaar.
Ayah: Hè?
Hans: Wat?
Ayah: Het Intellect was toch juist een wormvormig aanhangsel van het intellect?
Hans: Een hersenspinsel dan maar.
Ayah: Nou moe.
Hans: Tenzij dat ook een hersenspinsel is.
Ayah: Maar dan is het Intellect van het intellect toch ook een hersenspinsel?
Hans: Voor mij is het alleen maar een metafoor.
Ayah: Waarvoor?
Hans: Voor een denken dat zichzelf heeft verkend.
Ayah: Wat is een denken dat zichzelf heeft verkend?
Hans: Een denken dat zijn plaats kent.
Ayah: Wat is een denken dat zijn plaats kent?
Hans: Een denken dat zichzelf doorziet.
Ayah: Wat als het denken zichzelf doorziet?
Hans: Niet-weten.
Ayah: Wat is niet weten?
Hans: De buik van het dier.
Ayah: De onderbuik?
Hans: Van mond tot kont.
Ayah: Een meter of tien.
Hans: Gevuld met stront.
Ayah: Wat als je niet meer weet?
Hans: Dan eet je het kaf met het koren.
Ayah: Dan krijg je nooit meer honger?
Hans: Dan raak je nooit meer verstopt.
Ayah: Dan vult het heelal zich met het licht van de maan van de werkelijkheid?
Hans: Dan is de droom werkelijkheid.
Ayah: En dan?
Hans: Is de werkelijkheid geen schaduw meer van zichzelf.
Ben jij een filosoof?
Moet jij weleens lachen om je eigen gedachten?
Geloof jij in heiligen, meesters, zuiverheid, wijsheid?
Wat spreekt altijd de waarheid, je mond of je kont?
Met welk lichaamsdeel gaf je antwoord op de vorige vraag?