Geïnspireerd door hoofdstuk 41 van de Daodejing
Meester Tja zegt:
Als een domoor van het Grote Tja hoort, verbaast het hem niet. Als een normaal mens van het Grote Tja hoort, schiet hij in de lach. Als een professor van het Grote Tja hoort, komt hij niet meer bij. Kwam hij toch bij, dan was het niet het Grote Tja. Hoe dat kan?
De weg van het Tja lijkt een doolhof.
Het vinden van het Tja lijkt verliezen.
De vrede van het Tja lijkt strijd.
De triomf van het Tja lijkt een fiasco.
De zekerheid van het Tja lijkt twijfel.
De grond van het Tja lijkt drijfzand.
De werkelijkheid van het Tja lijkt een illusie.
Het licht van het Tja lijkt duister.
De helderheid van het Tja lijkt troebel.
Het hart van het Tja lijkt een hoofd.
Het mededogen van het Tja lijkt meedogenloos.
De deemoed van het Tja lijkt hoogmoed.
De deugd van het Tja lijkt ondeugd.
De rijkdom van het Tja lijkt armoede.
De volheid van het Tja lijkt leegte.
De verrukking van het Tja lijkt vlak.
Het spel van het Tja lijkt menens.
Het wonder van het Tja lijkt gewoon.
De eenvoud van het Tja lijkt ingewikkeld.
De echtheid van het Tja lijkt gemaakt.
De wijsheid van het Tja lijkt dwaasheid.
De kracht van het Tja lijkt zwakte.
De diepte van het Tja lijkt oppervlakkig.
Het denken van het Tja lijkt dromen.
Het doen van het Tja lijkt laten.
Het spreken van het Tja lijkt zwijgen.
Het zwijgen van het Tja lijkt zwetsen.
Een meester van het Tja lijkt een leerling.
Vandaar dat alleen domoren niet lachen om het Grote Tja.