Vanmiddag heb ik met twee gedetineerden afgesproken. Ieder een uur.* Voordat ik mijn auto uitstap zit ik altijd even in stilte, bezin me waarom ik hier ben en kijk ik wat er buiten gebeurt. Het is een komen en gaan van mensen, van auto’s en vrachtauto’s. Een groot bedrijf waar mensen op bezoek komen, waar mensen naar binnengaan om te werken en anderen naar buiten komen omdat hun werkdag er weer op zit. Waar gedetineerden onderweg zijn om te komen of te gaan. De logistiek is een enorm gebeuren.
Het binnengaan van de penitentiaire inrichting (pi) is routine geworden; als er niemand voor me is ben ik in vijf minuten binnen. Bij de plek waar ik moet zijn meld ik me aan bij de portier, de naam van degenen die ik bezoek en mijn naam worden gecheckt en dan mag ik naar binnen. Nog eens drie deuren door en ik zit in de bezoekruimte en wacht op de eerste gedetineerde. Een moment om even te mediteren, in stilte te zitten zonder enige afleiding, zonder enig geluid. Ik ben ‘slechts op bezoek’.
De ene keer duurt het wachten wat langer dan de andere omdat de gedetineerde moet worden opgehaald van zijn afdeling. Deze keer lijkt het langer te duren dan anders. Omdat ik geen horloge bij me heb weet ik niet hoe lang ik hier zit. Het is een bijzonder gevoel zonder tijd te zijn, weten dat ik hier twee uur ben en dat ik twee uur de tijd heb om naar deze mannen te luisteren met ze te praten.
Op een gegeven moment realiseer ik me dat het toch wel erg lang duurt voor er iemand komt. Ik druk op de intercom en spreek met de portier. ‘We zijn u helemaal vergeten …’ zegt hij. Ik vraag hoe laat het is en er blijkt al een half uur om te zijn. We passen er een mouw aan zodat ik beide mannen in ieder geval drie kwartier kan spreken.
De eerste Rob, vertelt dat hij hier al zo lang komt dat hij het nog mee heeft gemaakt dat er geen muren om het terrein stonden maar alleen prikkeldraad en dat de bewakers nog met geweren rondliepen. Rob is min of meer regelmatig in de pi, het binnen zijn geeft hem rust en structuur terwijl hij buiten zijn vaak lastig vindt. Hij vertelt over andere gedetineerden die hij al heel lang kent en met wie hij regelmatig hier of in een andere pi de tijd doorbrengt. Hij is vandaag erg onrustig, voelt zich niet lekker en heeft eigenlijk niet zo’n zin in het gesprek. In mediteren of zelfs maar even stilzitten heeft hij helemaal geen zin. We besluiten het gesprek te beëindigen, bellen de bewaker en hij wordt weer opgehaald. Tot volgende week.
De deur naar de gang mag open blijven tot Bert komt. Zo kan ik in de gang loopmeditatie doen en kan ik naar buiten kijken waar de bomen alweer blad aan het krijgen zijn. Het gesprek laat ik bezinken. Hoe moet het zijn hier een groot deel van je leven te hebben doorgebracht en daar min of meer vrede mee te hebben? Rob lijkt een manier om de tijd door te brengen te hebben gevonden: ‘het is hier net alsof je op een retraite bent.’
Bert zijn detentie zit er bijna op. Hij weet precies over hoeveel tijd hij wordt overgeplaatst naar een tbs-instelling. Daar is hij gedetineerde af en is hij patiënt. Hij ziet er naar uit want hij is wel klaar hier. “Wat ben ik in die zeven jaar hier nu wijzer geworden?” Hij vindt het vreselijk wat hij gedaan heeft en heeft daar ook spijt van. De officier van justitie is het niet eens met de keuze voor een tbs-instelling dichtbij zijn woonplaats waar hij vanwege de ouderdom van zijn ouders naar toe had gewild en daar baalt hij van.
Met Bert begin en eindig ik het bezoek met een korte meditatie en zitten we na het klinken van het belletje dat ik altijd bij me heb in stilte met elkaar. Soms is dat kort, soms wat langer. In groot vertrouwen heb ik mijn ogen gesloten, ik weet dat hij mij niets aan zal doen. Kennelijk is dat vertrouwen wederzijds want hij lijkt wat meer tot rust te komen. We zijn blij met onze ontmoetingen die ons beiden veel geven. Te snel is de tijd weer om. Volgende week ontmoeten we elkaar weer. Bert gaat weer weg, wordt gefouilleerd en loopt naar zijn afdeling. Ik gun het hem zo dat hij goed opgevangen en begeleid wordt en op termijn weer op een gewone manier deel van de maatschappij mag uitmaken.
Wat is het leven toch betrekkelijk. De een berust er min of meer in wat hem overkomt en hoe hij door het leven gaat, een ander is graag zo gauw mogelijk weer vrij en is er van overtuigd dat wat hij gedaan heeft nooit meer zal gebeuren.
Na een paar minuten sta ik weer buiten en kan weer gaan en staan waar ik wil. Wat een rijkdom. Het regent licht, het is voorjaar, de natuur is prachtig en ik geniet er met volle teugen van. Langzaam loop ik mijn rondje door het bos, langs het ven, vandaag ook over het pad naar de fusilladeplaats. Opeens voel ik de ellende en het verdriet in mijn lijf van bijna 80 jaar geschiedenis van onderdrukking en repressie die begon toen de Duitsers hier in 1942 ‘SS-Konzentrationslager Herzogenbusch’ bouwden. Over het pad waar ik nu op loop, liepen velen hun dood tegemoet. De schoten waren tot in het kamp te horen. Het te bezoeken** crematorium en de asputten liggen bijna tegen een buitenmuur van wat nu de p.i. is.
* De gesprekken zijn gevoerd voor corona uitbrak.
** Nationaal monument Kamp Vught