Enige jaren geleden vertaalde Ronald Hermsen een passage uit het boek The Golden Letters*. Een in zijn ogen prachtige verhandeling over de verduistering en het oorspronkelijke licht van de geest en hoe deze helderheid verkregen kan worden. Vandaag deel een van deze vertaling. Morgen volgt deel twee en maandag het laatste deel van dit drieluik.
Wanneer we geen vertrouwen hebben in dit pad naar bevrijding [dzogchen] , vertrouwen in de zelfbevrijding van onsamenhangende en discursieve gedachten op het moment dat ze in de geest oprijzen en dit niet tot het meest belangrijke onderdeel van de beoefening maken, dan worden we steeds weer bepaald door de uiteenlopende potentialiteit van de geest. Dan leven we opnieuw binnen de reflecties en de altijd veranderende fantasmagorieën [geestverschijningen/waanvoorstellingen] van de droom van samsara. Al snel worden we overweldigd door de onderstroom van het denken, die als water onder het hoge gras van de moerasachtige veengronden verborgen ligt. Opnieuw voelen we ons gevangen, gaan we door met het verzamelen van karma en zielsverhuizingen in samsara. Wanneer echter onze gedachten, hoe grof of subtiel ook, uit zichzelf bevrijd worden zonder een spoor na te laten, zoals wolken aan de hemel oplossen, dan genereren we geen nieuw karma meer.
Dus wanneer gedachten opkomen, moet hen niet toegestaan worden een onderstroom van toenemende en zich verspreidende waanvoorstellingen te worden. Anders raken we verward in een net van door de geest gecreëerde herinneringen. Laten we liever verblijven in een staat van zelfopkomende, vanzelfsprekende aandacht en daar nooit van gescheiden worden. Op deze manier zullen we de ware aard van elke gedachte die opkomt herkennen. De sleutel is herkenning. Wanneer gedachten oprijzen, richten we onze aandacht erop en herkennen we ze voor wat ze zijn. Zonder ze te volgen, staan we hen toe om in hun oorspronkelijke staat te verblijven en uit eigen beweging op te lossen. Dit is als de ontmoeting met een oude bekende in een drukke straat; je groet elkaar en gaat vervolgens allebei je eigen kant op. Dit wordt genoemd ‘bevrijding louter door aandacht’.
Opmerkzaamheid is het evenwichtspunt van Rigpa [de natuur van de geest; altijd aanwezig, zuiver oorspronkelijk gewaarzijn], klaar om de aandacht van herkenning te richten op elke gedachte die oprijst aan de horizon. Er wordt gezegd dat dit is als een jager die zich schuilhoudt, geduldig wacht met pijl en boog in de aanslag tot mogelijk een hert uit het bos tevoorschijn komt. Hij wacht, maar zijn geest is alert en opmerkzaam, totaal niet afgeleid ook al moet hij uren wachten. Wanneer hij afgeleid is, zal hij zijn doel missen wanneer het hert verschijnt. Tot op zekere hoogte is deze aandacht en het proces van herkenning het werk van de psyche, zoals het herkennen van een bekend gezicht in de massa of zoals een jager een hert tussen de bomen ontdekt. Wanneer een gedachte opkomt, is het een verkeerde manier van oefenen te denken: ‘O, er kwam een gedachte op, die moet ik bevrijden’. De herkenning dient vrijwel automatisch [in de zin van ‘vanzelf(sprekend)’] en onmiddellijk te zijn. Dan sta je de gedachte toe zichzelf te bevrijden. Je verblijft de gehele tijd in contemplatie, je fixeert je niet op de gedachte en je bemoeit je er ook niet op andersoortige wijze mee. Je laat de gedachte zijn eigen weg gaan, zonder haar te volgen. Deze verdwijnt dan uit eigen beweging. Je staat toe dat gedachten oplossen in de lucht van de geest zonder dat zij een spoor nalaten. Wanneer je observeert hoe de wolken aan de hemel oplossen, zie je hoe dit proces in zijn werk gaat. Gedachten in de geest lossen in de geest op; ze zijn niet substantiëler dan ochtendmist.
Zo oefen je in het beginstadium. Wanneer je dit proces niet voltooit, wanneer je je gedachten niet zuivert door ze zichzelf te laten bevrijden, maar ze enkel herkent als gedachten, zul je er niet in slagen de stroom van misleidende activiteiten van de geest te onderbreken. Dit is als bevond je je in een heldere droom: je herkent de droom als een droom, en toch blijf je gevangen in de droom. In dat geval is de kans groot dat je je er op een gegeven moment niet meer van bewust bent dat het maar een droom is en dat je de droom voor de werkelijkheid gaat houden. Dus: je herkent iedere gedachte als een gedachte, waarbij je haar werkelijke gezicht in alle naaktheid aanschouwt, zonder voostellingen of inmenging van de activiteit van het intellect. Je herkent de kennis die je eerder al ontmoette, de kennis die weet dat gedachten leeg zijn en die tegelijkertijd weet dat zij manifestaties van energie zijn, en je blijft in die staat. Maar tegelijkertijd met de herkenning staan we de gedachte toe zichzelf te bevrijden door zelfbevrijding, waardoor deze oplost in haar oorspronkelijke staat van leegte en pure potentialiteit, zonder een spoor achter te laten. Daarom dienen deze herkenning en deze bevrijding tegelijkertijd plaats te vinden.
Meditatie en zelfbevrijding
Wanneer we, ook als gedachten opkomen, in de staat van contemplatie blijven, hebben deze gedachten niet het vermogen en de kracht om ons af te leiden en onze contemplatie te schaden. Gedachten kunnen net als voorheen oprijzen, omdat dit de natuurlijke activiteit van de geest is. De bevrijding van gedachten is echter niet de ervaring van een doorsnee persoon, maar van de beoefenaar. Bij de beoefenaar worden de gedachten die oprijzen niet beïnvloed door oordelen of andere mentale processen. Gedachten blijven slechts ‘ornamenten’ van de ware aard van de geest. Oorspronkelijk gewaarzijn is als de spiegel die al deze drukke mentale activiteit reflecteert. Dit gewaarzijn is onbevooroordeeld, hecht zich niet en wordt niet door de activiteit beïnvloed. Zoals een oude man die, zittend in een park, naar spelende kinderen kijkt. Wanneer we de gedachten wel volgen, worden we als de vader van de filosoof Chandrakirti. Deze lag op zijn bed onder een grote zak rijst die met een touw aan de balken van het plafond van zijn hut bevestigd was. Terwijl hij speculeert en dagdroomt over wat hij met zijn nieuw gevonden rijkdom – in de vorm van de zak rijst – gaat doen, breekt het touw. De zak valt op zijn hoofd en hij is meteen dood.
Sommige geleerden zeggen dat enkel het herkennen van de serene staat als tegenhanger van de beweging van gedachten voldoende is. Dit is een misvatting, want dan loert altijd het gevaar dat je overweldigd wordt door ongunstige of vijandige omstandigheden en al het geleerde vergeet. Door onze beoefening blijven we niet enkel de onthechte waarnemer, die passief kijkt naar de speelse activiteiten van gedachten zoals de oude man die naar de kinderen kijkt, maar ons gewaarzijn valt samen met activiteiten, zodat er geen verschil is tussen actie en gewaarzijn. Maar een beoefenaar kan dit niet doen voordat hij gewaarzijn van actie kan onderscheiden. Het doel is niet de isolatie van gewaarzijn van activiteit, maar hun samenvallen. Hierin verschilt dzogchen van andere vormen van meditatie, die het doel omschrijven als de isolatie van een passief gewaarzijn of bewustzijn, van het spel van energie oftewel de wereld en de natuur. In dzogchen is gewaarzijn actief, zoals boeddhaschap actief is in de wereld, hoewel zijn essentie de wereld overstijgt.
** Tussen […] staan teksten die door Ronald zijn toegevoegd.
Nic Schrijver zegt
Goed.