Ik las het boek ‘Voorouderpijn op plantage Goudmijn’ van Tirza Drisi. Deze roman speelt zich af in de negentiende eeuw in de (toenmalige) Nederlandse kolonie Suriname. Het verhaal vertelt de familiegeschiedenis van de schrijfster, een verhaal over haar voorouders tot zo’n vier generaties terug. Deze voorouders leefden als slaven op de toenmalige plantage Goudmijn.
Ter voorbereiding en bij het schrijven van het boek verzamelt de schrijfster historische informatie uit archieven en bij deskundigen in Suriname. De in het boek aangehaalde teksten uit archieven werken verhelderend bij de feitelijkheden van het familieverhaal. Deze historische informatie vult de schrijfster aan met haar fantasie. In oktober 2022 maakt de schrijfster een expeditie naar de restanten van de plantage en hoort er ‘de stemmen van haar voorouders’. Zij schrijft vervolgens een prachtig historisch verhaal over het koloniaal systeem en macht, en over de liefde van een moeder voor haar kinderen en de liefde tussen een witte man en zwarte vrouwen.
Ik raakte diep betrokken bij het wel en wee van de voorouders van Tirza Drisi. Al lezend besefte ik dat mijn beeld over de slavernij vooral is bepaald door de slavenhandel en de gruwelijkheden die tot slaaf gemaakten hebben moeten ondergaan. Dit boek schetst een aanvullend verhaal, een verhaal over het leven en het lot van ‘slaaf geborenen’ en over individuele wegen naar bevrijding van de slavenstatus. Daarvoor bestond een systeem, Manumissie[1] geheten, waarbij als slaaf geboren mensen tegen betaling aan de overheid vrijgekocht konden worden.
De verre voorouder van Tirza Drisi, de slavenhouder John Cornwell Ellis, afkomstig uit Wales, ziet zijn slaven niet enkel als een productiemiddel, maar ziet hen vooral als mens. De waardering en liefde van John Cornwell Ellis voor zwarte vrouwen en hun waardering en liefde voor hem worden geloofwaardig uitgewerkt, waarbij het gegeven dat er een principieel ongelijkwaardige verhouding bestaat tussen John Cornwell Ellis en zijn zwarte vrouwen niet wordt verhuld. De maatschappelijke structuur en verhoudingen van eeuwen terug in Suriname vormen voor John Cornwell Ellis de historisch werkelijkheid waarin hij heeft te opereren. John Cornwell Ellis vormt een uitzondering in een systeem waarin de meesten van zijn collega-plantagehouders met versteend hart zwarte medemensen gedehumaniseerd houden.
Er komen veel namen voor in het verhaal. De schrijfster heeft achterin het boek een stamboom opgenomen. Dat helpt het overzicht te bewaren op vragen die soms lezend opkomen als ‘wiens kind was hij/zij ook alweer precies?’
Een mooi boek. Een ontroerend boek. Een informatief boek. Een boek over de fundamenteel ongelijkwaardige menselijke verhoudingen en de onmenselijke kanten van het slavensysteem en tegelijkertijd een verhaal over de onuitroeibaarheid van de menselijke liefde, om het even wat de (maatschappelijke) omstandigheden ook mogen zijn.
[1] Manu = hand en missie = zenden, een slaaf werd ‘uit handen gezonden’. Slaven konden een brief van Manumissie krijgen. Het was door Europese slavenhouders bedacht en was in gebruik in verschillende landen ten tijde van de slavernij. Een slaaf kreeg zo’n brief wanneer zijn/haar eigenaar daarvoor betaald had aan de overheid. Het was een vergunning om de slaaf vrij te laten. De slaaf kon met deze brief gaan en staan waar hij/zij wilde, maar moest deze wel altijd kunnen overleggen. Het was een gunst van de slavenhouder om Manumissie te verlenen. Vaak gebeurde dit wanneer de slavenhouder een kind/kinderen had met een slavin.