Porcus:”En, Socrates, wie is er beter af: de ontevreden filosoof of het tevreden varken?”
Socrates: “Dat weet ik nog steeds niet, Porcus, het enige dat ik weet is dat ik niets weet, dus leg jij maar uit wie beter af is.”
…
Porcus: “En wat denk je hiervan: mensen zijn de grootste opscheppers van het dierenrijk, want ze stellen hun eigen mismaakte karakter voor als het hoogste wat er in de natuur te vinden is. Geen levend wezen kan zo wreed zijn als de mens, geen dier zo hypocriet, mensen naar elkaar voortdurend voor de gek met list en bedrog, ze hebben met een zogenaamd verstand een vrijwel onbeperkt vermogen om waandenkbeelden te creëren en zich te vergissen over hun eigen aard, ze denken dat ze slimmer zijn dan de dieren, maar ze vernielen de natuur omdat zij hun excessieve begeerten niet in de hand kunnen houden. Binnenkort is de aarde veranderd in een woestijn waarin alleen kamelen en kakkerlakken kunnen overleven omdat de mens de wereld kaal heeft geplukt. Het menselijk verstand is niet iets goddelijks, maar iets dat een oneindig aantal dwaalwegen opent. De mens is een wezen dat al die dwaalwegen inslaat omdat hij denkt dat ze naar het goddelijke geluk leiden. Wat de mens daarbij niet beseft is dat geen enkele dwaalweg eindig is, omdat het verlangen van de mens onbegrensd is. Jullie blijven altijd voortsjokken op een heilloze weg zonder in te zien dat die weg nergens toe leidt.”
Socrates: “Misschien is dat waar, maar vertel eens, Porcus, waarom het zo prettig is om een varken te zijn. Ik kan me namelijk voorstellen dat al die varkens in benauwde stallen gelukkiger zijn dan de doorsnee mens in zijn doorzonflats of in zijn auto op weg naar zijn werk in een betonnen kantoor.”
Porcus: “Daar heb je gelijk in, Socrates: er is niet veel verschil tussen een modern mensenleven en het leven van een varken in een stal. Maar dan moet je er ook bij betrekken dat de ontevredenheid van het hedendaagse varken het gevolg is van de manier waarop mensen het behandelen, net zoals de ontevredenheid van de mens wordt veroorzaakt door de wijze waarop hij zijn eigen leven heeft ingericht. Je zou het leven van een modern mens moeten vergelijken met een ouderwets varken dat in een wei loopt met genoeg modder om zich in te wentelen.”
Het zwijn aan het woord
Het boek “Filosofie voor de zwijnen” van Klaas Rozemond is een reistocht door de westerse filosofie op zoek naar het antwoord op de vraag wie het gelukkigste is: de hooggeleerde filosoof of het varken. In zijn boek Utilitarianism beweerde John Stuart Mill bijvoorbeeld dat het beter is een ontevreden mens te zijn dan een tevreden varken. Volgens Mill hoeft een geluksfilosofie niet te leiden tot een filosofie voor de zwijnen. Om dit te kunnen beoordelen zou je volgens Rozemond echter de ervaringen van beide objectief moeten kunnen vergelijken. Dit lijkt niet erg makkelijk. Mill dacht dat de vrijheid om dit zelf uit te zoeken genoeg was, maar na een depressie kwam hij tot de conclusie dat je geluk niet zelf kunt maken. Het is een bijproduct van wat je doet. Is een varken dan toch gelukkiger dan de mens?
Plato en zo
Rozemond is erg onder de indruk van Plato, waar hij te pas en te onpas naar verwijst. Volgens Plato begint alles met een samenleving waarin mensen aan eenvoudige levensbehoefte genoeg hebben. Vervolgens ontwikkelen ze behoefte aan luxe, wat leidt tot een ongeremde begeerte. Daarom heb je filosofen nodig om de mensen te leren dat ze hun begeertes beter kunnen beperken, althans in theorie. In de praktijk kwam het ook in het oude Griekenland er meestal niet van.
Rozemond komt uiteindelijk tot de conclusie dat niet de ziel de gevangenis van het lichaam is, zoals Plato beweert, maar dat het lichaam de gevangene is van de filosofie. De afkeer van het lichaam en de smetvrees voor begeerten zijn het gevolg van Plato’s voorliefde voor mystiek (bladzijde 42). Rozemond vraagt zich zelfs af of de echte Socrates Plato niet zou hebben bekritiseerd voor zijn theorie van de zielsverhuizing. Hij weet blijkbaar niet dat de echte leerlingen van Socrates, de cynici, Plato inderdaad voor gek verklaarden.
Vervolgens gaat Rozemond de andere antieke filosofische scholen langs. De cynici worden even vluchtig genoemd. Waarbij wel even moet worden opgemerkt dat Diogenes niet in een ton woonde, zoals Rozemond beweert, maar in een grote amfora. Volgens Rozemond probeerden de sceptici door twijfel hun kritische verstand uit te schakelen en kregen daardoor een behaaglijke gemoedsrust. Hij denkt dat zij hiermee het ideaal van Socrates van een leven dat kritisch wordt onderzocht hebben verraden. Bovendien betrapt hij ze op twee logische tegenspraken. Als je om te beginnen aan alles moet twijfelen dan ook aan het scepticisme zelf. Bovendien zou een dogmaticus immuun moeten zijn voor twijfel. Daarom besluit hij dat niemand in het scepticisme kan geloven, maar hij vergeet even dat het woordje “geloven” niet in het scepticisme past. Hij heeft nog een bezwaar: de mensen worden niet rustiger van twijfelen.
De epicurist wil volgens Rozemond ten koste van alles vermijden bang te zijn voor de dood en weerhoudt daarom zichzelf ervan om met volle teugen van het leven te genieten (bladzijde 109). De stoïcijn streeft ernaar emoties te vermijden, maar volgens Rozemond heb je emoties nodig voor een evenwichtig menselijk bestaan. Hersenonderzoek bewijst zelfs dat emotieloosheid veroorzaakt wordt door een gebrek in de hersenen. Sommige mensen hebben daarom geen angst meer. Volgens deze redenering zou doodsangst dus iets positiefs moeten zijn.
Via een korte bezinning op de onwetendheid komt Rozemond bij Erasmus. Deze betoogde dat de zotheid onmisbaar is en dat dieren beter af zijn dan mensen. In een modern boek, de “Encyclopedie van de domheid” staat zelfs te lezen dat domheid de motor is van de beschaving. De poging om een encyclopedisch overzicht van de domheid te geven is echter op zichzelf al een domheid (bladzijde 247). De encyclopedie zou zichzelf dus moeten beschrijven, hetgeen een oneindige rij van in elkaar genestelde beschrijvingen zou opleveren: het Droste-effect.
Na nog een paar grote stappen door de geschiedenis komt Rozemond bij Arthur Schopenhauer terecht, volgens hem een van de grootste dierenvrienden onder de westerse filosofen. De schrijver loopt na een duidelijke introductie echter vast op het onderwerp kunst. De behandeling van Nietzsche geeft aanleiding tot literaire uitbarstingen, maar dit wordt tenietgedaan door een overmaat aan psychologisering. Bovendien begrijpt de schrijver niet dat de dood van God niet een wens van Nietzsche was, maar een constatering. Freud was niet erg op dieren gesteld, hij zag ze vaak als belichaming van kinderlijke angsten voor ongeremde driften (bladzijde 361).
Ten slotte beschrijft Rozemond de genotsmachine van Robert Nozick. Deze fantaseerde een machine die wordt aangesloten op je hersenen en waardoor je alles wat je wilt kunt beleven alsof het echt is. Het moderne mobieltje, al dan niet met 3D bril, voldoet in de praktijk al aardig aan de beschrijving. Nozick vroeg mensen of ze ervoor zouden kiezen om hun hele leven lang op deze machine te worden aangesloten. Je zou immers altijd gegarandeerd gelukkig zijn? Veel mensen zouden dit niet willen, omdat ze dan nooit iets tot stand zouden brengen. Je zou ook niet iemand kunnen zijn en nooit met niemand echt samen zijn. Rozemond vraagt zich af of niemand dan niet even tijdelijk zou willen worden aangesloten. Je zou in zo’n machine tenminste even bevrijd zijn van al het leed van de wereld. Het antwoord is natuurlijk dat dit al bestaat. Het meeste valt onder de Opiumwet, maar kunst en sport functioneert vaak op dezelfde manier. Voor langere perioden hebben we de reisbureaus.
Vegetarisme
Het vegetarisme begint in Europa al in de zesde eeuw v.j. bij Pythagoras. Waarom zou je vegetariër zijn? Rozemond somt een aantal argumenten voor en tegen vegetarisme op, zonder tot een conclusie te komen. Een van de redenen zou zijn dat je zelf als dier kunt worden wedergeboren. Op bladzijde 67 verklaart Rozemond: “Plato’s geloof in reïncarnatie en zijn achting voor dieren zijn de laatste restanten van de jagerscultuur in de westerse filosofie.” Op bladzijde 220 is de theorie van wedergeboorte echter opeens uit India komen overwaaien. Als je nu je vorige levens zou kunnen herinneren, zou je ook moeten weten of je als dier gelukkiger was dan als mens en dan is het probleem opgelost. Helaas heeft niemand hier iets over geschreven.
Via de Oepanishaden komt de schrijver op het boeddhisme, waar hij een te oppervlakkige beschrijving van geeft. Het Achtvoudig Pad wordt beschreven als een soort aanhouden van het juiste midden dat ook Aristoteles aanraadde (bladzijde 227). Hij gaat zelfs zover om de Jataka’s serieus te nemen en zo keuvelt hij zich via het Tibetaanse dodenboek naar het einde van het hoofdstuk.
Een leuk boek
Het boek leest vlot en de uitleg is vaak duidelijk. Toch is het geen boek om in een keer uit te lezen. De onderwerpen zijn te divers. De schrijver ziet er vaak niet tegenop om een kleine omweg te maken en is er ook niet op uit om de lezer met een strak betoog te bekeren. Het nadeel is dat het betoog vaak wat meandert. De schrijver laat bovendien heel wat filosofie buiten beschouwing. Er is bijvoorbeeld geen duidelijke omschrijving van geluk en het verschil tussen genot en geluk wordt vaak genegeerd. Dat er wat onjuistheden in het boek zijn geslopen is slordig, maar erger is dat de schrijver niet met zijn onderwerp meedenkt. In plaats daarvan blijft hij op een afstandje staan en beschrijft hij wat hij denkt te zien. Daardoor behandelt hij filosofen vaak erg oppervlakkig. Bovendien haalt hij telkens de Socrates van Plato aan, die net als Kuifje een fantasieproduct is. Daardoor kan Plato met zijn vooroordelen en vergissingen wegkruipen achter zijn eigen verzinsels.
Het boek is echter een leuke inleiding in de geschiedenis van de westerse filosofie en biedt de lezer bovendien veel stof om over na te denken.
Het Porcraties manifest
Waarom proberen we niet te ontdekken wat we met het dier gemeen hebben door gewoon niet te denken? Een dergelijke oefening noemt de schrijver een porcratische meditatie (bladzijde 268). Hij komt dan wel in sceptisch vaarwater terecht en wordt dus zonder dit te beseffen het onderwerp van zijn eigen kritiek. Hij merkt alleen op dat dit niet gemakkelijk is. Je hebt er volgens hem minstens zes weken voor nodig. Elke week doe je een andere meditatie. Deze zes bestaan uit de volgende contemplaties: je bent een machine, je hebt weinig behoeftes, de meeste gedachten zijn nutteloos, de meeste handelingen zijn nutteloos, meditatie is nutteloos, je bent een dier. Volgens Rozemond ontstaat er zo een toestand van tevredenheid waarbij je niet langer geplaagd wordt door gedachten die niet direct noodzakelijk zijn voor je lichamelijk voortbestaan. Je geest wordt een lege vogelkooi (bladzijde 271).
Het lijkt er echter op dat deze oefeningen volmaakt overbodig zijn, want de lege vogelkooi is de mens aangeboren en wordt door de al dan niet sociale media tegenwoordig zorgvuldig in stand gehouden. Vroeger nestelde er op school nog wel eens een vogeltje, maar dit is op de leerpleinen niet meer mogelijk. Rozemond verwijt de filosoof gevangen te zitten in de gevangenis van zijn eigen gedachten. Daardoor kan deze niet buiten in de wereld gelukkig zijn. Rozemond noemt zichzelf echter een “excellent filosoof” (bladzijde 294, met een knipoog), waarom kan hij dit dan wel? De gewone mens heeft volgens hem massaal gekozen voor het varken van de begeerten. Hij is nu rijker dan ooit maar desondanks nog steeds niet tevreden (bladzijde 390).
Rozemond beveelt als oplossing aan om een verbond te sluiten met het varken, waardoor hij zich aansluit bij de cynici die hij eerder heeft afgewezen. “Wij sluiten met het varken een verbond tegen de onverzadigbare mens. We leren van het varken dat wij met heel weinig tevreden kunnen zijn. We koppelen onszelf los van de machines en we bevrijden ons uit de eeuwige kringloop van de kunstmatige begeerten. Aan onze gedachten hebben wij genoeg. We hebben geen behoefte aan overbodige apparaten, hyperactieve consumptie en onzinnig amusement. We hebben niets te verliezen. Werp de ketenen van de welvaart en wees tevreden met het weinige van de wijsbegeerte. Porcraten aller landen verenigt u!”