Op weg naar dag twee van de de city sesshin. De opkomende zon trekt lilaroze strepen. Gevels – herinneringen aan eeuwenlang levens – weerspiegelen rimpelend in de gracht. ‘We mogen weer!’ hoor ik achter me. Een medezitter komt naast me lopen. Ja, we mogen weer.
Veel losse eindjes worden in deze sesshin samengeknoopt tot een stevig thema: dankbaarheid. En toen las ik ook nog een ogenopenend blogje van sanghagenoot Garmt over zijn jukai. ‘Voor mijn ik is hier niet zoveel te halen, en dat is precies waarom ik erheen moet.’
O, dat veel te stevige ik! Het uiterlijk vertoon van het zendom. Ik had het er al een tijdje moeilijk mee. De rakusu (zenslabbetje), de zestien voorschriften, de dharmanaam, het schrijven. Weg met uiterlijk vertoon, besloot ik, terug naar de stille beoefening. Dat kwam ook – ik zag verwarring, mensen die zen als identiteit aannemen en daar, hoe kan het anders, teleurgesteld en gekwetst uitkomen. Weg met het uiterlijk vertoon dus. Kind, badwater, plons.
En toen was daar de sesshin met een porretje hier en een kwartje daar en een gesprekje over dankbaarheid en ook nog dat stukje over Jukai en ineens kletterden de schellen van mijn ogen: ik had mijn zen identiteit verruild voor een geen-zen identiteit. De rakusu, de zestien voorschriften, de dharmanaam, het schrijven. Het is geen uiterlijk vertoon, het is innerlijk vertoon! Het zijn tekenen van liefde en commitment. Hulpmiddelen om de ontvankelijkheid te vergroten en iets meer die lege buis te worden waar de dharma doorheen kan stromen zodat het ik kan verdunnen.
In de war, uit de war. Aan het eind van iedere zitperiode vouwde ik mijn rakusu met mijn naam naar boven en legde hem/haar op mijn kussentje. Teisui, zwart op wit. Een naam door mijn leraar gegeven, geschreven op een door mijzelf genaaide rakusu. Een teken van liefde. Een herinnering aan mijn voornemen.
Kom, ik laat het bad weer vollopen, dompel me onder en wens iedereen een jaar dat overstroomt van liefde.
Connie Teisui
Jeannette zegt
Mooi Connie!