Onder me de oneindige wildernis van Siberië, waar het nog volop winter is. Vanaf tien kilometer hoogte lijken de meanderende ijsrivieren op een abstract kunstwerk; een woeste ets in witte en grijze tinten. Nergens een teken van beschaving, op af en toe een dunne, kaarsrechte lijn na. Een hoogspanningsmast? Een oliepijpleiding? We vliegen over de Tazovskaya Guba en de Obskaya Guba: ‘fjorden’ zo groot dat heel Nederland er zonder moeite in zou passen. Een eindeloze uitgestrektheid, waar ik mijn ogen niet van af kan houden. Ik besef me dat ik nu pas voor het eerst een echte wildernis zie.
Maar toch: hoe indrukwekkend groot de wildernis van Siberië ook mag zijn, vanaf Kansai International Airport is het maar tien uur vliegen naar Schiphol. Vanochtend vroeg liep ik op weg naar Osaka nog door het vrijwel uitgestorven treinstation van Kyoto, en over een paar uur land ik alweer tussen de groene weilanden van de Haarlemmermeer. De wereld is klein geworden. Voor het eerst sinds een jaar zal ik vannacht niet op een futon, maar in mijn eigen bed slapen.
Mijn laatste dag in Japan heb ik in Kyoto doorgebracht. De beroemde zentuin van Ryoanji bezocht, waar in het aangeharkte witte grint vijftien grote stenen precies zó zijn neergelegd, dat je ze nooit allemaal tegelijkertijd kunt zien. Het zou symbool staan voor de mystiek van zen; het raadsel dat je alleen door ‘contemplatie’ zou kunnen doorgronden. Nou, als er daar iemand was die dat nu zou moeten kunnen, dan was ik dat natuurlijk wel! Maar hoe ik m’n best ook deed, verder dan dertien ben ik niet gekomen…
Daarna op mijn gehuurde fiets met vijf versnellingen door de regen terug naar mijn ryokan – een traditioneel Japans hotelletje, met van rijststro gemaakte tatami op de vloer en zo’n WC met een sproeiertje erin. Op een gegeven moment ging het ineens wel heel hard regenen en ben ik snel een hip tofu-barretje binnen gegaan. En terwijl ik op mijn gemak van mijn tofu zat te genieten – Japanse tofu is écht heel erg lekker – realiseerde ik me dat ik me hier in Japan toch wel heel erg thuis was gaan voelen. Zelfs op een grijze, regenachtige dag als deze.
Een paar weken voor mijn vertrek kwam – terwijl ik buiten bij de ofuro hout stond te hakken – Chisan langslopen. Eerst liep ze me voorbij, maar blijkbaar bedacht ze zich iets, want ze draaide zich om en zei: ‘Well Bert, I think that you are ready to go home now!‘ Ik was natuurlijk nieuwsgierig naar wat ze daarmee precies bedoelde en vroeg: ‘Why do you think so?‘ En toen zei ze: ‘I think that you can keep it going. You seem to know exactly when you are NOT doing your practice, am I right? And that is what it is all about…‘
En ik denk dat ze gelijk had. Maar zal het me straks inderdaad gaan lukken om dát te doen: to keep it going? Weet ik eigenlijk wel wat dat is? De beroemde zenmeester Hakuin Ekaku schreef: ‘It is said from ancient times that the state of mind of zazen in action brings us more than 10.000 times that of sitting zazen.‘ Maar ja, waarschijnlijk is het óók 10.000 keer zo moeilijk.
Afscheid nemen van Sogenji was niet zo moeilijk als je misschien zou denken. Het was natuurlijk een raar idee om weg te gaan van de mensen met wie ik een jaar lang letterlijk alles samen gedaan had – eten, slapen, werken, in bad. En natuurlijk: ik keek er erg naar uit om weer naar huis te gaan en ik was heel nieuwsgierig naar wat het leven daar me zou gaan brengen. Maar er was vooral een diep besef dat ‘alles’ in Sogenji gewoon zou doorgaan, alleen dan zonder mij. En daarmee dat Sogenji er altijd voor mij zou zijn, ook als ik er zelf niet was.
Nou verliep die laatste dag sowieso al anders dan anders. Het was op een ‘vrije dag’ na een osesshin, en die dagen plande ik altijd heel precies. ’s Ochtends eerst mijn kleren wassen en dan naar de wasserette om de hoek om ze te drogen; vervolgens – terwijl de wasdroger draaide – snel mijn boodschappen doen bij de supermarkt iets verderop; en dan weer terug naar Sogenji om nog net voor de lunch mijn mail te checken, zodat ik de middag vrij had om in de heuvels te gaan wandelen of naar Okayama te gaan. En nu ineens hoefde dat allemaal niet meer. Verder had ik al voor de osesshin mijn spullen opgeruimd en mijn koffers gepakt, en zou ik pas rond een uur of twee vertrekken. Kortom: ineens had ik niks meer te doen!
Misschien was dat maar goed ook. Genoeg tijd om nog wat over the grounds van Sogenji te struinen, hier en daar een praatje te maken, wat laatste spulletjes weg te geven… en dus om afscheid te nemen. Zoals van Jikō, voor haar kamertje in de women’s zendo. Heel veel was er natuurlijk niet meer te zeggen.
– ‘Bye Jikō, let me know when you’re fully and completely realized!!!‘
– ‘Hmpfff, those words always spoil everything…‘
Toen gaf ze me nog een laatste hug en zei ze:
– ‘Goodbye Bertjan… don’t forget to shine!!!‘
En inderdaad: misschien is het wel zo eenvoudig.
In 2012 en 2013 plaatste het Boeddhistisch Dagblad elke veertien dagen het relaas over de belevenissen in een Japans klooster van Bertjan Oosterbeek. Hij bracht daar een jaar door. Wij plaatsen nu opnieuw de hele lezenswaardige serie, echter in een hogere frequentie.
De verhalen ‘Sogenji desu – verhalen uit een Japans zenklooster’ zijn gebundeld en verkrijgbaar als boek en e-book.
(c) 2013 Bertjan Oosterbeek.