In de jaren zeventig kwam dankzij ‘rode’ paus Paulus VI de East West Spiritual Exchange tot stand, een uitwisselingsprogramma tussen de monastieke tradities van het Christendom en die van het boeddhisme. In de jaren ervoor had de Rooms-Katholieke Kerk in beeld gebracht met welke niet-christelijke wereldreligies er misschien een mogelijkheid voor nadere samenwerking was, en van alle bestudeerde religies bleef uiteindelijk alleen het Japanse Zenboeddhisme over. Misschien ook wel omdat dit een veilige optie was. In Japan wordt de Boeddha dan wel geëerd, maar toch zeker niet als god beschouwd. Wel zo handig. Maar ik kan me goed voorstellen dat ook het feit dat compassie en mededogen in het boeddhisme zo’n centrale plek innemen een gevoelige snaar geraakt heeft. ‘Maria meets Kannon’ zeg maar. Kannon – beter bekend als Avalokiteshvara – is de bodhisattva die de compassie met alle levende wezens belichaamt, zoals Maria dat in het christendom doet.
De allereerste East West Spiritual Exchange vond hier in Nederland plaats en Shodo Harada – ‘mijn’ Roshi, die toen nog gewoon monnik was – was erbij. Hij is toen onder andere enige tijd in de Sint Willibrords Abdij op de Slangenburg in Doetinchem geweest. (Daar worden tegenwoordig overigens ook lessen in zenmeditatie gegeven en er schijnt zelfs – zo heb ik gehoord– op één van de zolders een echte zentuin te zijn!) Vier jaar later reisde een aantal westerse monniken naar Japan om daar het boeddhistische kloosterleven mee te maken, waaronder dat van Sogenji.
Tegenwoordig hecht de Rooms-Katholieke Kerk niet meer zo heel veel waarde aan dit soort uitwisselingen, maar gelukkig is er toch nog elke vier jaar een exchange. En zo kwam het dat daar op een avond opeens – gekleed in zwarte en witte habijten – zuster Gaetana en broeder Irénée uit België, broeder Matteo en zuster Clelia uit Italië en zuster Hélène uit de Verenigde Staten bij ons in de zendo zaten. Om alvast een beetje te wennen aan het Japanse kloosterleven. De week erop zouden ze voor een echte retraite afreizen naar Eiheiji, het sōtō-klooster gesticht door zenmeester Dōgen. Ter voorbereiding daarvan deden ze deze week met ons mee: ’s ochtends om vier uur met de choka, met zazen, met samu, en met de maaltijden natuurlijk. En ook al was het lange zitten in zazen best wel een opgave, het ging ze eigenlijk best goed af.
Op hun beurt organiseerden zij voor ons iedere morgen een korte mis. En ook al was het niet verplicht om er naartoe te gaan, toch waren we er iedere keer wel met een man of twaalf. Uit beleefdheid, maar ook omdat het fijn was om naar hun gezangen te luisteren en om hun mooie, poëtische gebeden te horen. Weer eens iets anders dan soetra’s. Ook was er iedere dag een korte lexio divino, met daarna discussie. Ik vond het erg grappig om het verschil in benadering te zien. Zij telkens driftig bladerend in hun boekjes op zoek naar dat ene citaatje dat ‘alles’ zou verhelderen; wij rustig zittend in zazen met de handen op schoot. Maar wat overheerste was het gevoel dat we toch – ieder op onze eigen manier – met hetzelfde bezig waren.
Wat ik me nog goed herinner, is dat we de ‘De gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard’ (Mattheus 20: 1-16) bespraken:
Er was eens een landeigenaar die ’s morgens vroeg arbeiders ging inhuren voor zijn wijngaard. Hij sprak met hen af dat hij hun als dagloon een zilverstuk zou uitbetalen en stuurde ze naar zijn wijngaard. Om negen uur ging hij weer de straat op en zag op het marktplein nog meer mannen die geen werk hadden. ‘Kom ook werken in mijn wijngaard,’ zei hij tegen hen, ‘ik zal jullie een eerlijk loon geven.’ En zij gingen. Om twaalf uur en om drie uur deed de eigenaar hetzelfde. Het was vijf uur in de middag toen hij weer de straat op ging en nog steeds mensen zonder werk vond.
– ‘Waarom staan jullie hier de hele dag zonder werk?’ vroeg hij.
– ‘Omdat niemand ons ingehuurd heeft,’ antwoordden ze.
– ‘Komen jullie dan ook maar naar mijn wijngaard,’ zei hij.
Toen het avond was geworden riep de landeigenaar de arbeiders bijeen om hun loon uit te betalen. Hij begon met hen die het laatst gekomen waren en ieder van hen kreeg één zilverstuk. Daarna kwamen de arbeiders naar voren die om drie uur begonnen waren en ook zij kregen elk een zilverstuk uitbetaald, net als arbeiders van twaalf en negen uur, die daarna aan de beurt waren.
Toen degenen die ’s morgens vroeg al begonnen waren naar voren kwamen, dachten ze dat ze meer zouden ontvangen, maar ook zij kregen elk één zilverstuk. Ze namen het aan, maar begonnen tegen de eigenaar te mopperen. ‘Degenen die het laatste gekomen zijn, hebben maar één uur gewerkt en u hebt hun evenveel uitbetaald als ons, terwijl wij ons de hele dag hebben uitgesloofd in de hitte.’
‘Maar vriend, ik doe je toch niet tekort?’ antwoordde de landeigenaar, ‘Zijn jullie met mij niet een zilverstuk als dagloon overeengekomen? Neem dan wat jullie toekomt en ga. Ik wil aan hen die het laatst kwamen evenveel geven als aan jullie. Mag ik met mijn geld niet doen wat ik wil? Of zijn jullie afgunstig omdat ik goed ben?’
Al snel waren we – Oost én West – het erover eens wat er hier bedoeld werd. Als je je eigen geluk afmeet aan dat van een ander, dan zul je nooit werkelijk tevreden zijn. Sterker nog: waarschijnlijk zie je je eigen geluk niet eens meer.
Net een week ervoor had Peter me verteld dat hij hier in Sogenji pas gemerkt had hoe jaloers hij eigenlijk was. ‘En dat terwijl ik van mijzelf dacht dat ik dat helemaal niet was! Maar man… ik ben zó jaloers… en de hele tijd ook… op iedereen… om niks!’ Dat kwam me akelig bekend voor. Het rottige ervan is dat het zó moeilijk is om te zien. Misschien juist wel omdat we er zo aan gewend zijn. En áls je het eindelijk ziet, dan is het zó moeilijk om het van jezelf te accepteren, om het toe te willen geven. Hoeveel rottigheid ontstaat daar wel niet?
Het mooie van de exchange was de openheid; de ervaring dat het mogelijk was om elkaar volledig in elkaars waarde laten. Want daarmee was er ook de ruimte om elkaar te kunnen inspireren, hoe verschillend onze achtergrond ook was. De gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard had zo maar een zenverhaal kunnen zijn. Maar dit keer stond het in de Bijbel.
In 2012 en 2013 plaatste het Boeddhistisch Dagblad elke veertien dagen het relaas over de belevenissen in een Japans klooster van Bertjan Oosterbeek. Hij bracht daar een jaar door. Wij plaatsen nu opnieuw de hele lezenswaardige serie, echter in een hogere frequentie.
De verhalen ‘Sogenji desu – verhalen uit een Japans zenklooster’ zijn gebundeld en verkrijgbaar als boek en e-book.
Bertjan Oosterbeek schrijft nog meer verhalen, ook over zen. En die zijn te lezen op zijn website www.bertjanoosterbeek.wordpress.com?
(c) 2013 Bertjan Oosterbeek