Na verloop van tijd zag hij iemand met een bos takken op z’n rug voor zich lopen. Nadat Bodai hem ingehaald had, zag hij dat het een oud mannetje was en dat hij het behoorlijk zwaar had met zijn last. Bodai zei: ‘goeie middag, volgens mij gaan we de zelfde kant op. Zal ik een poosje de takken voor u dragen?’
‘Hoezo? Mankeert er soms iets aan me dat ik een heilige monnik mijn werk moet laten doen? Ik ben niet uit op verlichting, nog niet’, antwoordde het oude mannetje. ‘Ik ben verplicht om u wat te geven zodat u zich aan uw heilige taak kan weiden. Laten we mijn maaltijd maar delen.’ Dat was niet tegen dovemansoren gezegd, Bodai had al anderhalve dag niets gegeten.
Het mannetje legde zijn takken in het gras en zei: ‘Ahhhh, dat lucht op, een mens sjouwt wat met zich mee, zeg!’. Bodai spreidde zijn dekens uit en het mannetje pakte in bladeren verpakte rijst met groente uit zijn tas. ‘Kom maar op met uw kom, eerwaarde’, zei het mannetje. Bodai pakte zijn kom en het mannetje verdeelde zijn maaltijd. ‘Ben je al lang onderweg’, vroeg de oude man. ‘Vier dagen’, zei Bodai. ‘Je gaat zeker naar Waikali,’ zei het mannetje. ‘Ja, ik ben op weg naar het klooster van de ‘Diepe Vrede’,’ antwoordde Bodai.
‘In ‘Waikali’ staat de school van de eerwaarde Lama Arala Kalama’, antwoordde Bodai met volle mond. ‘Naar het klooster van de ‘Diepe Vrede’, ‘vroeg de oude man. ‘,Moet je daar iets brengen, een boodschap of zo?’ ‘Ja, eh nee, ik eh…’ ‘Ja wat is het nou, ja of nee?’ Nou… ik heb een brief van mijn meester die ik moet afgeven met de vraag of ik bij eerwaarde ‘Lama Arala’ in de leer mag.’ Zo een opleiding gaan doen, voor Lama gaan leren. Tjonge jonge jonge, weet je dat wel zeker.’’ Bodai knikte omdat hij net een lepel rijst in zijn mond had gestoken.
Met een scheef hoofd keek het mannetje hem met zijn kraaloogjes doordringend aan. Toen vroeg hij: ‘Weet je allemaal wat je opgeeft als je voor lama in de leer gaat? Bodai likte zijn kom uit en antwoordde: ‘Nee, maar het kan nooit veel zijn want alles wat ik heb zijn mijn kleren, mijn kommen en mijn deken, o ja en mijn toiletspullen.’
Tja, zei het mannetje, dat is inderdaad niet veel maar ben je nog niet iets vergeten?’ ‘Ja natuurlijk wat stom, ik was mijn slippers vergeten.’ ‘Nou nee, dat is niet wat ik bedoel. Wat dacht je van je vrijheid?’ ‘Vrijheid’, antwoordde Bodai. ‘Wat is vrijheid, en heb ik die ook?’ ‘Tjonge jonge jonge’, zei het mannetje, ‘vrijheid is de speelruimte die je in het leven hebt, vrijheid is gaan slapen als je slaap hebt, eten als je honger hebt, plassen als je plassen moet. Van vrijheid krijg je een mooie slaperige buik, van vrijheid wordt je welgesteld. Als je voor lama gaat studeren dan moet je je vrijheid opgeven.
Bodai antwoordde: ‘Hoe kan ik iets opgeven wat ik niet heb’. ‘Niet hebt, niet hebt…’, zei het mannetje, ‘je kunt nu gaan en staan waar je wilt en als je voor lama gaat studeren geef je dat allemaal op’. ‘U snapt het niet zo goed’, zei Bodai. ‘‘Dacht u dat ik voor lama zou gaan studeren als ik kon gaan en staan waar ik wil.’
‘Wie houd je tegen’, zei het oude mannetje. Wie houdt mij tegen, mijn gevoel houdt mij tegen, pijn houdt mij tegen, verdriet houdt mij tegen. ‘t is nog al wat’, zei het mannetje ‘ Aan gevoel heb je niks, je hebt er alleen maar last van. ‘Ja’, alsof ik dat niet weet’, zei Bodai ‘maar hoe kom je er van af, gevoel is net kauwgom, als je, je ene hand schoon hebt dan zit je andere hand geplakt en o wee als het in je haar terecht komt, dan loop je van schaamte weken lang met een kale kop.’
‘He, daar zeg je zo wat’, zei het mannetje. ‘Zouden daarom alle monniken een kale kop hebben’? ‘Kom laten we verder gaan’, het mannetje borg zijn eetgerei op. Bodai rolde een beetje mokkend zijn deken op, pakte zijn kommen in. Behendig slingerde het oude mannetje de bos takken op zijn rug en zegt: ‘Nirwana, samsara, het maakt niet uit.’ Samen liepen ze verder. ‘Het mannetje zei: Valt nie mee hè, al dat leven en wat je daar in tegen komt’. Hij zette flink de pas er in en begon een vreemd liedje te zingen.
‘Dukka dukka dukka
pijn dat is Rupa
Niet willen is Tanhna
Zoek naar Nirodha
Langs het paadje
van Arya Magga
Kom je bij Sunyata’
Bodai was nog steeds een beetje pissig omdat zijn gevoelens zo in de weg zaten. ‘Nog steeds een beetje nijdig’, vroeg het mannetje. ‘Kom zing het liedje maar mee, dat lucht op’. Samen zongen ze de hele weg het liedje tot Bodai het uit zijn hoofd kende.
Toen ze in de verte de torens van een stad zagen zei het mannetje ‘ Ik moet hier afscheid van je nemen, ik ga hier rechtsaf. ‘ ‘Nou, dan wens ik u een goede reis verder’, zei Bodai. Het mannetje liep een klein kronkelpaadje op en Bodai vervolgde alleen zijn weg. Hij draaide zich nog één maal om, het mannetje zwaaide naar hem en riep: ‘Gewoon rechtdoor.’ Bodai stond aan de grond genageld, het mannetje was als door de mist opgelost. ‘Gewoon rechtdoor’, galmde door zijn hoofd. Na te zijn bekomen van zijn verbijstering liep hij verder richting de stad, de hele weg spookte het liedje door zijn hoofd.
‘Dukka dukka dukka
pijn dat is Rupa
Niet willen is Tanhna
Zoek naar Nirodha
Langs het paadje
van Arya Magga
Kom je bij Sunyata’
Het klooster van de Diepe Vrede lag net buiten de stad tegen een berghelling aan. Om half vier liep Bodai de poort binnen. In de tuin voor de tempel was een monnik aan het vegen. Bodai vroeg: ‘Is de lama thuis?’ ‘Kom maar mee’, zei de monnik. Samen liepen ze naar de zijkant van de tempel waar een houten plank aan een touw hing. Onder aan de plank hing een houten hamer. ‘Sla maar drie keer op de plank en dan zal de lama wel komen’, zei de monnik.
De monnik ging weer door met vegen en Bodai sloeg drie keer op de plank. Even later ging er een schuifdeur open en een vriendelijke oude lama met een kaal hoofd wenkte dat hij binnen moest komen. Hij legde een kussen neer voor Bodai en zei: ‘Ga zitten, wil je thee?’ ‘Nou graag’, antwoordde Bodai. ‘Hoe is het met je vader en moeder, weten ze dat je hier bent,’ vroeg de lama ‘Ik weet het niet, ik heb ze al zeven jaar niet gezien’, zei Bodai. ‘Heb je nog broers en zussen’, vroeg de lama. ‘Ik weet het niet, toen ik ben weggelopen had ik nog geen broers of zussen,’ antwoordde Bodai.
‘Zo,…. dus je bent weggelopen, wil je na al die tijd niet naar huis, heb je geen heimwee’, vroeg de lama. ‘Jawel, ik heb wel heimwee naar een thuis en een familie, maar geen heimwee naar mijn ouders en hun thuis,; antwoordde Bodai. ‘Juist’, zei de lama. ‘En wat kom je hier doen? ’Ai, op die vraag had Bodai niet gerekend en snel bedacht hij: ‘Ik zou graag bij u in de leer komen’. ‘En je huis en je familie dan’, vroeg de lama. Bodai dacht na en zei peinzend: ‘Dat kan overal zijn, waarom niet hier?’ De lama glimlachte, hij riep naar een monnik in de tempel: ‘Ananda, kom eens hier. Leg eens aan Bodai uit hoe hij moet mediteren.
‘Hallo Bodai’, zei Ananda ‘ ga je met mij mee?’