Wanneer wij slapen, nemen wij in onze dromen ons thuisland, ons ouderlijk huis, onze verwanten enzovoorts duidelijk waar en ervaren we vreugde en verdriet, terwijl op dat moment geen enkele van onze verwanten aanwezig is. We zijn ons bed geenszins uitgegaan en toch ervaren wij hen even duidelijk als overdag. Zo zijn alle verschijnselen van dit leven als de ervaringen van de droom van de vorige nacht. Onze geest grijpt ernaar en benoemt hen en aldus verschijnen zij en worden ze ervaren door de geest. De dromen tijdens onze slaap hebben echter geen eigen natuur. Evenzo, wat er ook verschijnt, het is leeg. (bladzijde 69)
Dzogchen
rDzogs Chen, in het Tibetaans voluit rdzogs pa chen po, betekent letterlijk de Grote Perfectie. In het Sanskriet wordt het Mahāsandhi genoemd of Atiyoga, hypermeditatie. Het is een meditatiemethode waarmee je heel snel het boeddhaschap kunt bereiken. Het is echter niet gemakkelijk en het vergt veel inzet. Je moet je hele leven inrichten in het kader van de beoefening, alsof je verliefd bent geworden op het boeddhaschap. Het wordt beschouwd, samen met de methode van mahāmūdra, als de snelste weg naar de verlossing.
Dzogchen is oorspronkelijk voortgekomen uit de praktijk van het tantrisch boeddhisme, waarbij men eerst vaak ingewikkelde visualisaties opbouwt, om die daarna in leegte te laten oplossen. Een van de bedoelingen van dit soort oefeningen is om de geest van de beoefenaar te laten wennen aan een werkelijkheid die uitsluitend bestaat uit zuivere verschijnselen, zuivere combinaties van vorm en leegte. Het bleek vervolgens mogelijk om ook zonder visualisaties de werkelijkheid als een spel van vorm en leegte te leren zien. In ons dagelijkse leven ze hebben immers al bekend met verschijnselen zonder meer, schaduwen, de weerspiegeling van de maan in het water in een heldere nacht, droombeelden en niet te vergeten de vele elektronische schermen die onze geest de hele dag door gevangen houden. We zijn echter gewend om deze verschijnselen voor de werkelijkheid aan te zien in plaats van de werkelijkheid als verschijnsel op te vatten.
Shabkar Lama
Shabkar Lama (die zich ook wel Tshogdrug Rangdröl noemde) werd geboren in 1781 in een nomadengezin in Amdo, het uiterste Noordoosten van Tibet. Zijn ouders waren arm en hij kreeg niet de kans om veel te studeren. Hij werd ingewijd in de traditie van de Dzogchen en ging jaren in retraite. De tekst “De vlucht van de Garoeda” werd tijdens zo’n retraite geschreven. Daarna leidde Shabkar Lama een zwervend bestaan waarbij hij af en toe voor langere tijd in retraite ging. Hij verzamelde een grote schare volgelingen, die zijn methoden praktiseerden en daar veel resultaat mee hadden. Hij overleed in 1851 op 71-jarige leeftijd.
Een gedichtenbundel voor de mediterende
“De vlucht van de Garoeda” is een verzameling van Dzogchengedichten die bedoeld zijn als instructie in de trekchö-methode (doorbraak-methode) van meditatie, waarbij getracht wordt om een doorbraak te forceren uit het wereldse denken naar het aanschouwen van de werkelijkheid als zuiver verschijnsel. Een Garoeda is een mythische vogel, die een grote rol speelt in de Indiase godenverhalen. Vaak wordt de trekchö-methode vervolgd met oefeningen die worden beschreven als todgal (oversprong) en die meestal mondeling worden gegeven. Hierbij maakt de geest direct contact met de ultieme werkelijkheid.
De structuur van de tekst laat de ontwikkeling van de te volgen weg zien. Sommige gedichten dienen als een zogenaamde “inleiding” (introductie), het even oplichten van de sluier van onwetendheid om een kijk te geven in de ultieme werkelijkheid. Vaak staat er dan aan het eind van een gedicht zoiets als “dit is mijn inleiding die een initiatie vormt voor het herkennen van de oorspronkelijke aard van de geest, of onze werkelijke staat van bestaan”. Andere gedichten bieden aanbevelingen of regels aan als een soort houvast. De gedichten zijn niet bedoeld als een samenhangende filosofische uiteenzetting van de leer. Soms lijken ze elkaar zelfs tegen te spreken. Ze zijn bedoeld als inspiratie en een stimulering voor de mediterende. Ze doen een beroep op de geestesinstelling van de lezer. Het is ook helemaal niet de bedoeling dat dit boek in een adem wordt uitgelezen. Elk gedicht is een meditatieoefening op zichzelf, die misschien wel meerdere malen moet worden gelezen of zelfs uit het hoofd worden geleerd. Als het goed is leidt dit steeds tot een herkenning, dus het besef dat de lezer niets nieuws wordt verteld, dat het altijd al zo is geweest, maar dat de lezer er altijd overheen heeft gekeken.
Een mooi boekje
Dit boek is beslist niet voor iedereen bestemd. Op bladzijde 151 staat daarom te lezen: Dit vajra-lied is gezongen ten bate van de fortuinlijken die bevrijding zoeken. Het moment om het te zingen is daarom wanneer de beoefenaars de zienswijze in stand houden. De wijze waarop het gezongen wordt, is vervat in de woorden van de kennishouder Shri Singha: “De verlichte geest van de Boeddha’s is alom aanwezig. De geest van onbewuste wezens is fragmentarisch. Deze uit te breiden als de ruimte is zeer profijtelijk.” Breid, zoals hij zegt, gewaar zijn uit als de ruimte, nadat gaan tot in het oneindige en zing dan vanuit de open, alles doordringende staat van de aard van de geest dit vajra-lied. Het zou je zienswijze en meditatie zijn goede komen.
De tekst is dus bestemd voor de serieuze beoefenaars van de Dzogchen-meditaties. Tony Duff waarschuwt er zelfs voor om de oefeningen niet uit hun context te halen. Als een of andere knutselaar lukraak wat oefeningen zou gebruiken om indruk te maken bij een of andere overspannenheidstherapie voor managers of in een leiderschapscursus, dan kun je ongelukken verwachten. Dit niet zozeer vanwege een veronderstelde kracht of “energie” in de oefeningen, maar omdat ze bedoeld zijn om het narcisme te ontmantelen. Als je ze gebruikt om kleinburgerlijk narcisme op te lappen of zelfs te versterken, is dit niet bevorderlijk voor het evenwicht in de structuur van de persoon. Buitenstaanders zijn niet in staat om de reikwijdte en de diepzinnige inhoud van deze tekst op waarde te schatten. Het is ook dwaasheid om deze tekst te combineren met het gebruik van geestverruimende middelen, omdat elke roes of extase de geest van zijn oorspronkelijke staat juist vervreemdt en onbestuurbaar maakt.
De tekst is erg populair geworden in kringen van Dzogchen-beoefenaars, vooral in Tibet. Het bevat in een kort bestek alles wat je nodig hebt om tot de oorspronkelijke staat te geraken. Het is dus een erg waardevolle tekst en het is zeker een aanwinst dat deze tekst nu in het Nederlands beschikbaar is geworden. De vertaler, Charles Steur, heeft zichzelf zelfs Tibetaans leren lezen om in zijn vertaling zo dicht mogelijk bij de originele tekst te kunnen blijven. Het resultaat is niettemin een vlot leesbare Nederlandse tekst. Hierbij moet de lezer wel beseffen dat Dzogchen een eigen vocabulaire heeft ontwikkeld. De echte betekenis van vele woorden kan niet in een woordenboek worden uitgelegd maar wordt pas door het praktiseren van de oefeningen echt begrepen.
Er zijn al wel Engelse vertalingen van de tekst verschenen. De eerste is in 1982 gemaakt door Keith Dowman en bevat ook een commentaar en een historisch overzicht. In 1984 verscheen er al een tweede, meer poëtische, vertaling door Erik Hein Schmidt. De vertaling door Tony Duff uit 2011 bevat ook de oorspronkelijke Tibetaanse tekst en is bovendien erg consciëntieus. Charles Steur heeft zich bij zijn Nederlandse vertaling beperkt tot een aantal voetnoten. De Nederlandse tekst bevat dus geen commentaar of uitleg. Er is wel achter in het boek een kleine woordenlijst opgenomen. Ik vind dat wel wat summier. Ik denk dat de vele lezers graag wat meer bij de hand zouden willen worden genomen. Bovendien mis ik een historische inleiding in het leven van Shabkar Lama, de oorspronkelijke schrijver van de tekst. De auteur is een goeroe, een lama en als de band tussen leraar en leerling zo belangrijk is als in de Tibetaanse traditie altijd wordt gezegd, dan moet de lezer ook in de gelegenheid worden gesteld om met de bron van de tekst kennis te maken. Steur heeft de gedichten elk een eigen titel meegegeven en ze bovendien ingedeeld in drie deelverzamelingen. Dit is alles niet terug te vinden in de Tibetaanse tekst. Dowman vermeldt in zijn vertaling dat hij de titels zelf heeft bedacht, maar Steur geeft geen rechtvaardiging voor zijn toevoegingen.
Het boek heeft ten slotte een prachtige vormgeving gekregen en ik ben ervan overtuigd dat het voor vele meditatoren een kostbaar bezit zal blijken te zijn.
Erik Hein Schmidt:The Flight of the Garuda, Rangjung Yeshe Publications,
Kathmandu 1984
Tony Duff: The Flight of the Garuda, Padma Karpo Translation Committee
Kathmandu 2011
Bernard Faber zegt
Er staat een plaatje bij de tekst van een andere eerdere vertaling van Robert Hartzema.
Reactie: dank je, inmiddels aangepast.