In 2013 voltooide ik het boek One. De laatste twee hoofdstukken gingen over boeddhistische ethiek en het allerlaatste deel van het 2e hoofdstuk hiervan (15.10 “sociaal-politieke zaken”) ging over de sociaal-politieke implicaties van deze ethiek. Het was mij duidelijk dat deze ethiek een scherpe kritiek ondersteunt op het soort samenlevingen waarin de meesten van ons tegenwoordig leven. Het werd ook duidelijk dat een belangrijke oorzaak van de huidige ongelukkige situatie het kapitalisme is en vooral door haar structurele eis tot voortdurende accumulatie van kapitaal waardoor steeds minder mensen steeds meer bezitten. Maar daarnaast plaatste ik slechts enkele zeer algemene opmerkingen over hoe men de wereld naar een betere plek zou kunnen bewegen.
Dit is een kwestie waar ik voortdurend mee geworsteld heb sinds ik One afrondde. Het is een uitzonderlijk moeilijk onderwerp. Om te beginnen hangt het af van empirische vragen, bijvoorbeeld omtrent menselijke psychologie, sociale structuren, hun dynamiek en de interactie tussen individuele en sociale structuren. Zulke kwesties kunnen niet vanuit de filosofische leunstoel worden opgelost (en zeker niet de simplistische waardeloze praatjes van apologeten van het kapitalisme). Nog ingewikkelder is dat samenlevingen geen gesloten systemen zijn zoals in de natuurkunde soms mogelijk is. Zelfs als duidelijk zou zijn hoe een samenleving intern functioneert, blijft elke samenleving onderhevig aan externe factoren – zoals haar geschiedenis, internationale betrekkingen en het milieu – waarvan de effecten grotendeels onvoorspelbaar zijn. Vergeleken hiermee zijn problemen in de logica en zelfs de metafysica eenvoudig – en God (welke je wilt) weet dat zelfs die moeilijk genoeg kunnen zijn. Hoe dan ook bevat dit boek, ten goede of ten kwade, de resultaten van mijn reflecties. (Graham Priest, Voorwoord)
Extremen?
Bovenstaande is een citaat uit het boek van Graham Priest: Kapitalisme, haar aard en vervanging, boeddhistische en marxistische inzichten. Dit boek bestaat uit 15 hoofdstukken die zijn verdeeld over twee delen. Het eerste deel is een korte inleiding in het boeddhisme en vervolgens een uiteenzetting van de voornaamste ideeën van Karl Marx. Volgens Priest spreken beide wereldvisies elkaar niet tegen, maar vullen ze elkaar juist aan. Dit is opmerkelijk gezien de discussie die Arthur Koestler ontketende in 1945 met zijn boek The yogi and the commissar, waarin hij beide onrealistische extremen noemde. Priest noemt deze discussie echter niet. Het tweede deel is een poging de idealen uit deel een handen en voeten te geven in een toekomstige maatschappij.
Is het boeddhisme dan niet een individuele verlossingsleer en het marxisme een maatschappijkritiek? Ja, geeft de schrijver toe, maar ik wil ze niet laten samenvallen, ik beweer alleen dat er aanknopingspunten zijn. Hij citeert Marx als argument voor zijn opvatting: de mens is direct een natuurlijke wezen. Als levend natuurlijk wezen is hij enerzijds begiftigd met natuurlijke vitale krachten, en is hij een actief natuurlijk wezen. Deze krachten zijn diens neigingen, vermogens, instincten. Volgens Marx is de mens een soortwezen (Gattungswesen) en dit opent de weg naar een beschouwing van de mens als individu. Een aspect van de mens als soort is namelijk dat hij ook deel uitmaakt van een groep, de mens is een sociaal wezen. Dit betekent dus dat de mensen samen voor een deel hun gemeenschappelijke natuur zelf produceren. Dit vat de schrijver op als een opening naar het niet-zelfbegrip zoals dit in het boeddhisme wordt verkondigd. Volgens Priest zijn de sociale relaties, die een wezenlijk deel van de het zelf uitmaken, niet aangeboren en ze komen daarmee overeen met het niet-zelf van het boeddhisme.
Priest bespreekt nog twee andere aspecten van het menselijk bestaan: vergankelijkheid en onderlinge afhankelijkheid. Vergankelijkheid zit volgens hem besloten in het dialectische denken van Marx (het denken in tegenstellingen die in elkaar overgaan, E.H.). De onderlinge afhankelijkheid vinden we volgens hem ook bij Marx terug. Hij concludeert dat marxisme en boeddhisme elkaar niet tegenspreken maar elkaar juist aanvullen (locatie 1786/7132).
Het begrip vervreemding bij Marx vat Priest wat eenzijdig op. Hij vermeldt niet dat in dit begrip ook besloten ligt dat datgene wat bij de mens wordt vervreemd van hem wordt afgenomen en daarom niet meer overeenkomt met zijn wezen. De oorspronkelijke betekenis van het woord vervreemden is onteigenen. Priest vat het begrip op als een soort zich ergens niet thuis voelen. Hij leest Marx trouwens alsof deze een soort blauwdruk wil geven voor een ideale samenleving, terwijl kenners Marx liever opvatten als iemand die de bestaande situatie analyseerde en de structuur ervan heeft blootgelegd. Volgens Priest vult de boeddhistische ethiek op dit punt het marxisme aan.
Verkeerde kijk op de wereld
Wat het marxisme en boeddhisme met elkaar gemeen hebben is dat ze beiden erop wijzen dat de gewone een mens verkeerd beeld heeft van de wereld en van zijn leven. Het marxisme wijst erop dat in de kapitalistische wereld alles, ook de mens zelf, gereduceerd wordt tot koopwaar en dit inzicht is volgens Priest een waardevolle aanvulling op het juiste inzicht in het achtvoudige pad. Verder bekritiseert Marx het beeld dat de maatschappij bestaat uit egoïstische individuen, waarbij geen rekening wordt gehouden met de sociale netwerken waarin en waardoor deze individuen leven. Volgens Priest is het lijden van de mens altijd een lijden binnen een sociale context en dat zou dan een deel zijn boeddhistische opvatting. Priest vergeet hierbij even dat boeddhisten worden aangemoedigd om zich terug te trekken uit de maatschappij.
In hoofdstuk vijf, in de paragraaf over het verlangen, merkt Priest terecht op dat dit verlangen in de maatschappij wordt gestimuleerd en geproduceerd door de reclame. Hij noemt ook de invloed van het bezit, met name van geld, op het zelfgevoel in de beschrijving van het kapitalisme die Marx geeft in zijn analyses.
In het vierde hoofdstuk probeert hij de uitgangspunten en fundamentele opvattingen van het boeddhisme te vergelijken met die van het marxisme. Op zich is dit een nogal theoretische bezigheid, omdat het over begrippen gaat. Wat dan altijd nog overblijft is dat wat er tussen de regels door wordt bedoeld, namelijk hoe de begrippen worden toegepast en hoe deze zich vertalen in menselijk gedrag.
Priest begint met een beschouwing van het boeddhistische begrip van niet-zelf. De wereldse mens leeft vanuit de veronderstelling dat hij of zij bestaat uit een onveranderlijke kern, een zelf of een ziel, die zijn of haar identiteit uitmaakt en gedurende het hele leven behouden blijft. Volgens het boeddhisme is deze overtuiging gebaseerd op een illusie. Deze illusie is gebaseerd op een indruk die het geheel geeft van de interactie tussen de samenstellende delen. De onderdelen van de personen werken op elkaar in en beïnvloeden elkaar en dit proces werkt de indruk dat er een wil, een streven achter zit, die de oorzaak is van deze eenheid. Het zelf is de geest in de machine. Volgens Priest komt deze fusie aardig overeen met die van de huidige wetenschap. Hij ontleent aan Indiase en zelfs aan westerse filosofen het argument dat nog nooit iemand zo’n zelf of ziel heeft gezien en dat het bestaan van zo’n zelf ook niet logisch te rechtvaardigen valt.
Nu valt het niet mee om je aan deze illusie te onttrekken. Zelfs als je begrijpt hoe de illusie werkt, dan nog laat je je er zonder erbij na te denken door misleiden. Priest geeft als voorbeeld de spiegel die laat zien wat er achter je is, alsof het voor je is. Deze illusie kan nuttig zijn, want je kunt bijvoorbeeld zo zien dat je het licht in de kamer achter je niet hebt uitgedaan.
Is deze illusie van het zelf dan zo erg? Volgens het boeddhisme wel, aldus Priest (locatie 15 06 /7132). Hij denkt niet dat egoïsme hier een probleem is. Het begrip van een onveranderlijk zelf zit eerder het idee van zelfontwikkeling in de weg. Bovendien maakt het onmogelijk om in te zien dat een mens in wezen alleen zichzelf kan zijn in een netwerk van relaties met anderen.
Priest komt nog een keer terug op de uitdrukking Gattungswesen (soortwezen) van Marx in zijn Parijse Manuscripten. Het betekent volgens Priest datgene wat men waarachtig aan hem of haar kan toeschrijven, louter op grond van het feit dat hij of zij een mens is (locatie 1672/7132). Volgens Priest institutionaliseert het kapitalisme hebzucht, kwaadwilligheid en waan, (locatie 2081/7132) en hij merkt terecht op dat zelfontplooiing in het kapitalisme wordt gereduceerd tot hebzucht en eergevoel. Een belangrijk element van de oplossing is in te zien dat individuen en sociale structuren elkaar wederzijds bepalen.
Hoe het wel kan
In deel twee, dat begint met hoofdstuk zeven, probeert Priest een schets te geven van hoe het wel kan. Hij betoogt dat we niet zo door kunnen gaan. Niets doen en maar afwachten wat er van komt is ook geen optie. Wat kunnen we doen? We weten niet hoe een echt goed werkend alternatief eruit zou zien en we weten ook niet hoe we dit zouden kunnen realiseren. We kunnen dus maar het beste proberen de goede kant op te gaan en dan gaandeweg bijleren. De goede kant is volgens Priest de kant van het mededogen. Daarbij hoort de democratie. In een dictatuur wordt de macht in het beste geval uitgeoefend voor het volk, in een democratie wordt de macht uitgeoefend door het volk. Priest signaleert hier dat wie macht verwerft empathie verliest. Bovendien is macht verslavend omdat het een niet-bestaand ego suggereert dat steeds bevestigd moet worden. Priest schetst in hoofdstuk acht een somber beeld van de huidige politiek, die in zijn ogen gedwongen is om het kapitaal te dienen. Om te voorkomen dat de productieverhoudingen veranderen, moet het volk door reclame worden gemanipuleerd. De band tussen kapitaal en macht moet dus worden verbroken.
Hoe moet dit dan? De basis voor het alternatief is voor Priest de Zelforganiserende Coöperatie. Deze vinden we al bij talloze sportverenigingen. Deze coöperaties kunnen dan weer samenwerken in commissies op overkoepelende niveaus. Zo ontstaat er een netwerk, dat uiteindelijk berust op macht van onderop. Dat dit aardig uit de hand kan lopen zien we trouwens bij de internationale voetbalbond, de Fifa. Om dit te laten slagen is er volgens Priest veel mededogen of solidariteit nodig.
In hoofdstuk tien probeert Priest een manier te vinden om zo’n samenleving te laten ontstaan. Er zijn natuurlijk een aantal maatregelen die voor de hand liggen, zoals vrij onderwijs en zorg, het afschaffen van fossiele brandstof en het beperken van extreme rijkdom. Deze hervormingen zetten echter volgens de schrijver geen zoden aan de dijk.
Hij waarschuwt voor het geweld van ideologieën, want ze verhullen de werkelijkheid. Wat is echter de werkelijkheid? Bestaat er een ideologievrije waarheid? Ja, zegt Priest: Zoals duidelijk mag zijn, ga ik er vanuit dat er zoiets bestaat als waarheid en dat we over veel zaken greep kunnen krijgen op die waarheid, zij het op een feilbare en herzienbare manier, en dat we daardoor in staat zijn om ideologische elementen in onze eigen overtuigingen te herkennen en eruit te halen. (locatie 3768/7132). Dit betekent overigens niet dat er geen kritiek op ideologieën zoals het kapitalisme mogelijk is. Marx heeft dit op weergaloze wijze aangetoond, hij legde de tegenspraken en drogredeneringen ervan bloot. Priest legt vervolgens uit hoe de ideologie van het kapitalisme wordt verspreid zonder dat de mensen er erg in hebben. Zelfs de kwaliteitskranten doen ongemerkt mee aan de verspreiding van deze ideologie. Verder is er natuurlijk het onderwijs waarbij leerlingen kapitalistisch worden geïndoctrineerd. In dit verband is het opmerkelijk dat Priest Marshall Mc Luhan en Jean Baudrillard niet noemt, die bekend zijn geworden door hun vele boeken over dit onderwerp.
In de laatste hoofdstukken probeert Priest een weg te vinden naar zijn ideale samenleving, maar dit levert weinig nieuwe inzichten op. Natuurlijk moeten we zuinig zijn op de natuur, op de medemens en elkaar zoveel mogelijk ruimte gunnen. Natuurlijk helpt het als je een vredig leven leidt, geen vlees eet en mediteert. Het grote probleem is om er achter te komen hoe je zoveel mogelijk mensen zover krijgt.
Conclusie
Het boek is een goede instapper voor hen die met de materie totaal onbekend zijn. Priest schrijft onderhoudend en noemt vele aansprekende voorbeelden. De vertaling is prima. Priest blijft helaas erg in een verouderd marxistisch model hangen, een dualistisch model van marxisme tegenover kapitalisme en dictatuur tegenover anarchisme. Voor de wat meer politiek bewuste lezer bevat het boek bovendien nogal wat open deuren. De inleiding in het boeddhisme is erg oppervlakkig, er zijn veel betere geschreven. Als Priest dan aangeeft dat hij geen inleiding heeft willen schrijven, blijft nog altijd de vraag waarom hij half werk heeft willen doen. Hoofdstuk twee over het marxisme is al een stuk beter, zij het dat ook hier belangrijke aspecten onvermeld blijven. Interessant is wel dat hij ingaat op de discussies die Marx heeft losgemaakt.
Interessant is ook dat Priest over het hoofd ziet dat het begrip van bestaan door onderlinge afhankelijkheid bij Marx wel degelijk wordt uitgelegd in zijn begrip van het fetisjisme. Marx constateert namelijk dat iets zomaar opeens ruilwaarde krijgt zonder dat daar enige rechtvaardiging voor is te geven. Hij noemt het een spookachtig gebeuren en noemt dit fetisjisme. Geld krijgt op dezelfde manier een waarde op zich, zonder dat je iets met geld op zich kunt doen. Dit is een prachtig voorbeeld van pratitya samutpada, afhankelijk ontstaan. Het boeddhisme leert alleen dat de gehele werkelijkheid op deze “spookachtige” manier bestaat.
Er valt wat voor te zeggen dat het boeddhisme in de wereld moet worden aangevuld of begeleid door een politiek waarin niet het verlangen, maar de innerlijke vrede wordt gestimuleerd. Ambitie zou weer plaats moeten maken voor dienstbaarheid en welwillendheid. Alleen zo kan er een bloeiende wijsheidscultuur ontstaan en dat zou misschien wel het beste zijn wat de mensheid zou kunnen overkomen. Het is echter niet gemakkelijk om dit voor elkaar te krijgen en Priest geeft geen duidelijke analyse van het probleem. We zullen dit moeten overlaten aan de nieuwe generatie politici en misschien zullen sommigen daardoor worden geïnspireerd door het boek van Priest dat voor ieder vrij is om op de computer of het mobiel binnen te halen.


Geef een reactie