De historische Boeddha was een schitterend debater.
Om zijn leer aanschouwelijk te maken voor zijn volgelingen gebruikte de Boeddha in zijn voordrachten filosofische en religieuze begrippen die gangbaar waren onder de bevolking. De Boeddha herdefinieerde deze begrippen en gebruikte ze als metaforen om zijn leer te verduidelijken. Als kapstokken om zijn leer aan op te hangen.
Eén van deze begrippen is samsara. Samsara is de cyclus van de wedergeboorten. In de Veda’s en Upanishads verstond men onder samsara de reïncarnatie van de wezens. De herbevlezing. De zielsverhuizing. Het is de opvatting dat het niet-lichamelijke deel (de ziel; de geest; het bewustzijn) van een levend wezen na de dood niet eindigt maar steeds opnieuw in een ander levend wezen geboren wordt. Wedergeboren wordt.
Wedergeboorte is een metafoor die in de sutta’s gebruikt wordt om aan te geven dat alle manifestaties, verschijnselen, dingen, fenomenen… ontstaan en vergaan op élk moment. Zodat niets ook maar één ogenblik identiek blijft.
Door deze permanente veranderlijkheid en vergankelijkheid (P. anicca) bezitten manifestaties géén énkele stabiliteit, géén énkel zelf. Ze zijn zelfloos (P. anatta). Vergankelijkheid en zelfloosheid vormen hun wezenlijke natuur. Dukkha—ons diep verlangen om het ánders te willen óf onze afkeer voor deze kenmerken—is hiervan het rechtstreekse gevolg.
Wedergeboorte staat meer bepaald voor het steeds opnieuw ‘worden’ (P. bhava), i.c. het voortdurende ontstaan en vergaan van het ‘ik’ door onze sankhara’s ( = ‘datgene wat ons bezielt’) van verlangen en van afkeer. Verlangen en afkeer zijn een rechtstreeks gevolg van onze onwetendheid ( = het niet willen, kunnen, durven zien) van de ware aard van de dingen.
Laat dit voor eens en altijd duidelijk zijn: reïncarnatie, herbevlezing, vindt géén énkele grond in de Buddhadhamma.
In de Dhamma is geen plaats voor een ‘zelf’, een ‘ik’, een ‘ziel’ (P. atta) dat de dood overleeft. Alle fenomenen, dingen, verschijnselen, dhamma’s, zijn immers ‘zelfloos’ (P. anatta) d.i. ze bezitten geen enkele stabiliteit, geen ‘zelf’, geen ‘ik’, geen ‘ziel’.
Alle fenomenen ontstaan en vergaan als de oorzaken (P. hetu’s) en voorwaarden (P. paccaya’s) voor hun ontstaan, hun bestaan en hun vergaan zich manifesteren. Er is géén ziel, géén ‘ik’, géén reïncarnatie. Er is énkel het proces, de eeuwige stroom van ontstaan en vergaan.


Geef een reactie