Naarmate de verwarring van wereldleiders steeds zichtbaarder wordt en verschrikkingen navenant zijn toegenomen, groeit de behoefte aan schoonheid. Om de lente dichterbij te halen, liep ik al weken bij iedere zonnestraal de tuin in op zoek naar de eerste tekenen van het ontwaken van de natuur. Eigenlijk is dit al heel vroeg in de winter te ontdekken als je onder het afgevallen blad kijkt en de knoppen in aanzet ziet wachten op de zon. De morel is nu ook uit haar diepe winterslaap ontwaakt. Ikkyū schreef het ontroerende gedicht Lentewind om hier woorden aan te geven. Maar eerst het levensverhaal over deze legendarische zenmeester uit het Japan van de 15de eeuw.
Ikkyū werd geboren uit een liefdesrelatie van keizer Go-Komatsu van de noordelijke tak van de keizerlijke dynastie met een hofdame van de zuidelijke tak[1]. Door de rivaliteit tussen beide takken, liep het leven van het nog ongeboren kind gevaar, vooral als de boreling een zoon zou zijn die aanspraak zou kunnen maken op de troon. De aanstaande moeder vluchtte daarom naar het zuiden. De geboorte van Ikkyū stond al in het teken van verboden passie en liefde; passie en liefde bleven de belangrijkste drijfveren in zijn leven. Toen Ikkyū vijf was, droeg zijn moeder de opvoeding over aan een klooster ver van de centra van macht waar hij kon ontsnappen aan de dreiging van het hof. Hij kreeg een klassieke, aristocratische opvoeding in de Chinese literatuur, kreeg les in dichtkunst en kalligrafie en leerde boeddhistische soetrateksten. In het vroege werk Lentepracht dat hij op vijftienjarige leeftijd schreef, zie je de contouren van hartstocht in zijn latere leven al doorschemeren(1980, 212):
“Hoeveel passies klampen zich vast aan de mouwen van deze zwerver?
Massa’s vallende bloesems markeren de passie van Hemel en Aarde
Een geparfumeerde bries over mijn kussen; slaap ik of ben ik wakker?
Hier en nu smelten samen in een onduidelijke lentedroom.”
Toen hij achttien was kwam hij in het klooster van Ken’ō, een kluizenaar monnik die als een vader voor hem was. Twee jaar later sloeg het noodlot toe. Ken’ō overleed en Ikkyū bleef radeloos achter. Hij wilde een einde aan zijn leven maken. Zijn moeder weerhield hem daarvan en haalde hem naar Kyoto.
Daar kwam hij in een kleine ondertempel van Daitoku-ji[2], het klooster, dat onder bescherming van de keizer, zijn biologische vader, stond. Hij bleef er negen jaar lang tot de dood van zijn leermeester Kasō Sōdon, die hem had aangewezen als opvolger, maar zover zou het niet komen. Ikkyū was inmiddels de dertig gepasseerd en in een cruciale fase van zijn leven beland. Kasō Sōdon was feitelijk zijn eerste échte zenleraar geweest en zeer toegewijd aan de weg. Hij had zelf ooit het overdrachtsdocument van zijn leraar geweigerd; Ikkyū zou zijn voorbeeld volgen[3]. Het gebeurde allemaal in een turbulente periode van de Japanse geschiedenis. De grootstedelijke tempels van de rinzai traditie waren tot in haar haarvaten verstrengeld geraakt met de politiek van het shogunaat en de politiek bepaalde de functies in het klooster. In de tempels werd in sake gehandeld en voor een certificaat van verlichting kon worden betaald. Kortom het leven in de grootstedelijke kloosters was door en door verstrengeld geraakt met de elite van het land en volkomen gecorrumpeerd geraakt. De dood van Kasō Sōdon plaatste Ikkyū voor een cruciale keuze: word ik abt en kies ik voor de zekerheid van het kloosterleven, of kies ik een onzekere toekomst? Ieder mens kan in het leven voor zo’n keuze komen te staan, het kan bijvoorbeeld als je je baan opzegt en je nog niet de zekerheid hebt van een volgende stap! Durf je die sprong te wagen? En als je dan vanuit je hart een keuze maakt, krijg je vleugels. Ikkyū verbrandde het zegel van overdracht en ging de vrijheid en een onzekere toekomst van een bedelmonnik tegemoet.
Liefde en compassie voor zijn medemensen waren de belangrijkste drijfveren in zijn bestaan. Ikkyū is bekend geworden om zijn onvoorwaardelijke liefde voor het leven. Hij verliet het kloosterleven en zwierf meer dan dertig jaar als bedelmonnik door het land, waar hij samenleefde met de mensen die hij op zijn pad tegenkwam in de dorpen, gehuchten en steden. Overal en waar hij maar ging kreeg hij volgelingen uit alle rangen en standen. Hij gaf onderricht in het Japans en maakte daarmee zen toegankelijk voor gewone Japanners. Dat was buitengewoon, want normaliter was de voertaal voor religieuze en literaire teksten Chinees. De rinzai traditie stond bekend als samoerai-zen[4] en de elite besteedde veel aandacht aan de kunsten zoals de dichtkunst, kalligrafie en schilderkunst. Ikkyū stond bekend als groot dichter en kalligraaf en hij betekende veel voor de ontwikkeling van de theeceremonie. Rond zijn veertigste, in de periode dat hij landelijke bekendheid had gekregen, werd hem gevraagd abt te worden van een klooster. Hij stemde ermee in, maar hield het slechts tien dagen vol. Hij verliet het klooster met de woorden: ”als je me zoekt, vindt me dan in bordelen, in het café of op de vismarkt.”
Op zijn oude dag kreeg Ikkyū een liefdesrelatie met Mori, een jonge blinde non voor wie hij talloze liefdesgedichten schreef en met wie hij samen muziek maakte, zij op de Japanse koto, een soort harp, hij op de shakuhachi, een bamboefluit. Iedere avond maakten ze muziek. Toen Ikkyū tachtig was, werd hij tenslotte hoofdabt van Daitoku-Ji, het klooster dat gelieerd was aan de keizer. In de jaren zeventig van de vorige eeuw volgden veel westerlingen daar een deel van hun zentraining. Het was het klooster dat met het keizerlijk hof was verbonden. Iedereen die op een sesshin van Maha Karuna Ch’an is geweest, kent het verhaal van Ton Lathouwers over Kobori, abt van één van de ondertempels van Daitoku-ji en neef van de vorige keizer, die toen Ton zijn slippers slordig had neergezet, de sandalen oppakte en in de rij naast alle andere zette met de opmerking dat ook slippers en sandalen met ons mee-mediteren. Ikkyū, onwettige zoon van de keizer was abt geweest van het hoofdklooster. Hij had er met Mori, zijn geliefde geleefd in een hut bij het klooster; hier volgt een gedicht[5] uit die periode:
“Elke nacht, vergezelt blinde Mori mij met een lied.
Onder de dekens fluisteren twee mandarijn-eenden met elkaar.
Wij beloven bij elkaar te zijn voor altijd.
Een oude man verheugt zich nu een eeuwige lente lang”
Om ongecompliceerd samen te leven met de mensen om hem heen, legde Ikkyū de voorschriften voor monniken over het celibaat -daar kom ik zo op terug- en vegetarisme naast zich neer. Er was de hogere waarde in het spel van je niet willen onderscheiden van de mensen met wie je samenleeft. Onder de Japanse bevolking werd veel vis gegeten en daarvan afwijken zou hem immers in een aparte positie hebben gezet.
Ikkyū vierde het leven en beschouwde liefde en hartstocht mits gelijkwaardig en ze tot wederzijdse vervulling leiden als de zuivere expressie van de ware leer. De ervaring van de liefde zelf is verlichting, welke liefde dan ook of het nu de heteroseksuele of homoseksuele liefde betrof, want liefde is een deugd, omdat het de zuiverheid van onze ware natuur in ons doet openbloeien, ons opent en samen doet vloeien met de ander. Ikkyū geeft hiermee een sacrale dimensie aan liefde, erotiek en de lichamelijke ervaring van seksualiteit die verbinding zoekt met de ander en alle anderen en opgaat in het Ene. Het is liefde die dualiteiten overstijgt en daarmee gaf hij een extra dimensie aan de betekenis van liefde waarin lichaam en geest versmelten in de verstrengeling tot één lichaam. Dit kwam ook in zijn liefde voor de natuur tot uitdrukking, zijn liefde voor muziek, poëzie, kalligrafie en in het ritueel van de theeceremonie. Zijn dagelijks leven was leven in aandacht voor de alledaagse dingen om hem heen. Hij droeg dat ook uit aan mensen om hem heen. Een anekdote over een rijk man vertelt hierover: een man vroeg Ikkyū voor hem een kalligrafie te maken om ermee te pronken voor zijn vrienden. Hij verwachtte een bijzondere tekst te krijgen. Ikkyū schreef: aandacht. De man keek verbaasd op. Ikkyū schreef: aandacht. Opnieuw keek de man hem verrast aan. Een derde keer schreef hij: aandacht. De man maakte een buiging.
De lente is twee weken gaande, bloesemtakken beginnen uit te botten. Het mysterie van de seizoenen geeft Ikkyū raak weer in het gedicht Lentewind:
“Breek je een kersenboom open dan vind je geen bloemen,
maar de zachte lentewind laat duizenden bloesems bloeien.”
Het gedicht nodigt uit tot geduld, want alles heeft zijn eigen tijd. Heb geduld, want ingrijpen werkt averechts, dan verstoor je de loop der dingen en komt het niet tot bloei. Alles heeft zijn eigen tijd nodig om te rijpen. Dat geldt ook voor ons mensen. Heb geduld, wacht en waak, zegt Rilke de dichter. Wacht en waak en leef de vragen want je bent nog niet in staat de antwoorden te leven. Want er is een diepere laag in ons, die open-bloeit als de tijd er rijp voor is, want de ziel is langzaam. We gaan allemaal onze eigen unieke weg en hebben tijd nodig. We kunnen onze innerlijke groei niet forceren. Doorgaan en vertrouwen, ook al is je leven een dorre woestijn. Want, zegt Rabbi Nachman van Bratislava (1772- 1810): “Zalig degene die het uitroepen in de dorre woestijn van hun eigen ziel, het is in hun hart waar de schoonste bloemen opbloeien.” Het uithouden in de woestijn, zei ook starets Silouan: “Blijf in de hel en wanhoop niet”. Velen hebben hier op hun unieke manier op gewezen. Ook mijn eerste leermeester zei: “niet mijn wil”.
De tak met haar knoppen krijgt bloesem en draagt vrucht, sterft af en in de volgende lente is er weer opnieuw de beloftevolle knop die bloesem draagt en opnieuw weer vruchten zal geven. Het is een metafoor voor ons eigen leven met hun wisselende perioden van voorspoed en tegenslag, angst en vrede, wanhoop en gemoedsrust, waarin genade ons kan toevallen. Verdragen en het uithouden bij ziekte, ongemak, ouderdomskwalen, verraad en tegenslag. Het was ook de leefregel van Nietzsche: ‘Amor Fati’, wat zoveel wilde zeggen als: wees moedig en heb je lot lief. Aanvaardt wat is en maak het tot de opdracht in je leven; onderzoek wat het jou hier en nu wil zeggen. Blijf bidden, blijf wachten en waken, en blijf vertrouwen dat die diepere laag in ons zal openbloeien. Daar raken we aan het wonder van het bestaan: de tak met de kersenbloesem, onze ware natuur.
Geef een reactie