De Vierde grondslag voor oplettendheid in Vipassana is de werkelijkheid zelf, de doctrine van de Verlichte. In beide Satipathana Sutta’s werd (MN 10 en DG 22) omvangrijk beschreven over hoe de aandacht te richten op ‘het lichaam als grondslag’; iets minder omvangrijk over ‘gevoelens als grondslag’; en ‘gedachten als grondslag’. Maar weer uitgebreid wanneer het gaat over ‘werkelijkheid als grondslag voor oplettendheid’. Het benadrukken van het lichaam als grondslag voor oplettendheid in de beide Satipathana sutta’s heeft een reden, omdat het makkelijk te herkennen en te beoefenen valt. Het is tastbaar en solide, eenvoudig te onderscheiden in begrip of ervaring. Werkelijkheid als grondslag is daarentegen complex en omdat begrip en ervaring vele malen samenvallen is het moeilijk onderscheid te maken in wat juist of fout gaat in de beoefening.
Er is duidelijk een tendens zichtbaar bij de meditatiemeesters dat zij zo weinig mogelijk inhoudelijk willen ingaan op dhammanupassana en zich beperken tot de technische en methodologische uitvoering. Bhante Sujiva[1] bijvoorbeeld behandelt dhammanupassana en cittanupassana tesamen in een hoofdstuk, waarbij het betoog voornamelijk over de methodiek van de cittanupassana gaat. En de reden voor de onwilligheid is dat in Dhammanupassana ook concepten worden meegenomen als meditatie objecten. Waardoor onkundige yogi’s kunnen belanden in piekeren en theoretiseren, met als gevolg dat ze de focus op ultieme werkelijkheid verliezen.
Zoals wij weten, werden concepten in de eerste drie grondslagen van oplettendheid (lichaam, gevoelens en bewustzijn) steeds vermeden om gefocust te zijn op de ‘ultieme waarheid’: de ervaring[2]. In dhammanupassana gaat de yogi echter verder dan het aanschouwen van de interne wereld en breidt het aanschouwen uit tot de fenomenen die door het bewustzijn zelf worden waargenomen vanuit de buitenwereld. Dit impliceert dat in vipassana de werkelijkheid ook gezien wordt als datgene dat verschijnt in het bewustzijnsveld, maar daaronder vallen ook begrippen als dromen; hallucinaties; angsten; zelf besef enz. Het is ruimer dan slechts het tastbare of het materiële.
Om in dhammanupassana niet verdwaald te raken in het piekeren over concepten en conventionele waarheden, moet een yogi goed de werkwijze begrijpen en beheersen om hoe vipassana wijsheid te genereren. D.w.z. door niet toe te geven aan het logische gevolg van een fenomeen of handeling, maar door het te ontleden tot het niveau van de kleinst vormende onderdelen. Pas wanneer de gewoonte aanwezig is om niet direct af te gaan op de herkenning van de eerste indruk van een fenomeen dan wordt de kans groter om de weg niet kwijt te raken in dhammanupassana. De basis geesteshouding voor aandacht in dhammaunpassana is de open aandacht benadering, zonder voorkeur of afkeer maar gelijk behandelen wat op het moment het sterkst aanwezig is in het bewustzijn dan wel met een meer dan gemiddelde aandacht om de poorten van de zintuigen te bewaken. Een benadering die veel voorkomt in alle vormen van inzichtmeditatie en mindfulness.
In tegenstelling tot oplettendheid op het denken c.q. bewustzijn, waarbij de yogi de aandacht gericht houdt op het gedrag en de staat van de gedachten (bv. ruimdenkend of vernauwing; geworteld in boosheid enz.), wordt in dhammanupassana de aandacht geschonken aan alle objecten die plaats hebben genomen in het bewustzijn die bekend staan als de ‘mentale objecten’ (pali: dhamma arammana). Er is een zekere verplaatsing van belangstelling van de interne werkzaamheden van de geest naar de externe objecten die een afspiegeling hebben in de geest. Deze objecten van het bewustzijn worden ontvangen via de 5 poorten van de zintuigen en worden objecten van de waarneming[3]. Echter dhamma arammana (de zesde poort van de zintuigen) heeft een specifieke betekenis dat het mentale objecten kan ontvangen die niet tastbaar of herkend worden door de 5 zintuigen, zoals visioenen, dromen, innerlijke horen, innerlijke gesprekken enz. maar ook concepten, conventionele normen en waarden die in het bewustzijn plaats hebben genomen.
Met verwijzing naar de Abhidhamma geeft Nina van Gorkom[4] aan, welke zes categorieën mentale objecten voorhanden zijn:
- De vijf zintuigorganen (pasada rupa’s)
- De subtiele rupa’s (sukhuma rupa’s)
- Citta
- Cetasika
- Nibbana
- Conventionele termen of concepten (paññati’s)
De vijf zintuigen zijn de vijf input devices van het lichaam, indrukken op de zintuigen kunnen echter niet door de zintuigen zelf worden herkend maar alleen door de geest worden herkend; geïnterpreteerd en bewaard en later teruggehaald worden. Zodra de informatie die binnen is gekomen via een zintuigpoort het bewustzijnsveld bereikt en plaats inneemt, word het een mentaal object.
De subtiele rupa’s, of vrij vertaald de subtiele materiële vormen, zijn zestien in aantal en kunnen niet ontvangen worden door de poorten van de vijf zintuigen maar kunnen slechts door de geestespoort herkend worden. Daaronder vallen onder anderen: ruimte; werkbaarheid van materie; mannelijke of vrouwelijke lading; initiële formatie van vorm; bestendigheid van vorm; verval van vorm; gewicht van vorm; spraak; hart bases; levens continuüm; enz.
De cetasika’s zijn bewustzijnsfactoren die tesamen het bewustzijn een vorm geven van moment tot moment, er zijn 52 factoren in totaal. De meesten zijn bij ons bekend als gemoedsstaten zoals: euforie; te neer geslagenheid; roes; intentie; schaamteloosheid; verwardheid; concentratie; aandachtigheid enz.
Nibbana staat gelijk aan de verlossing; de bevrijding; het einde van het lijden, maar meer specifiek in de meditatie als het einde van een geconditioneerd bewustzijn. Het ‘uitblussen’ van het wereldse bewustzijn; van verlangens, boosheid; en verblinding. Nibbana kan alleen door citta herkend worden en is daardoor ook een mentaal object doch ongeconditioneerd en ongedefinieerd.
Concepten moeten hier gezien worden als een specifiek geformuleerde beschrijving van een fenomeen waardoor herkenning en gebruik mogelijk is. Het zijn mentale formuleringen zoals kennis en specifieke herinneringen opgeslagen in het bewustzijn om gebruikt te worden in het maken van keuzes; plannen; om te kunnen functioneren, communiceren en overleven. Deze zijn slechts te herkennen door de geest en spelen een belangrijke rol bij de vorming van gedachten.
En hier zien wij dan ook de moeilijkheid van dhammanupassana omdat het strikte onderscheid komt te vervagen tussen de beleving van ultieme waarheid (paramatha dhamma) en uitsluiting van concepten (paññati ). Concepten, zodra ze plaats hebben genomen in het aandachtsveld van de geest, vormen direct een mentaal object van de waarneming, het is de taak van de yogi om ze te herkennen als conventionele termen in het bewustzijn die gedefinieerd worden door ervaring; persoonlijke voor- en afkeuren; als geïnternaliseerde waarden die aangereikt worden door omgeving. Als hardnekkig terug kerende bezoekers, maar die geenszins onderdeel uitmaken van het ‘Zelf’. Ze weerspiegelen het subjectieve begrip van de yogi maar vormen zeker niet de ultieme waarheid. Het is niet de werkelijkheid op zichzelf maar de werkelijkheid zoals het voor de geest verschijnt en door de geest wordt gezien.
Van Gorkom, legt het uit als volgt (en dat is precies wat een yogi doet tijdens een vipassana sessie):
‘…Als we denken aan een conventionele term of concept, is het nama dat denkt; nama is een paramatha dhamma. Dus de werkelijkheid van het moment is het denken…’[5]
‘…Conventionele termen kunnen zowel werkelijkheden als dingen die niet werkelijk zijn aanduiden. Een term die zelf niet een paramattha dhamma is kan een paramattha dhamma aanduiden. De termen nama en rupa bijvoorbeeld zijn paññatti, maar ze duiden op paramattha dhama’s…’.[6]
In de meditatie praktijk blijft de yogi bewust van de aanwezigheid van ervaringen; beelden of geluiden; objecten en concepten in de geest. De observeerder wordt zich bewust dat een bewustzijnsobject van externe oorsprong plaats heeft genomen in het waarnemingsveld van het bewustzijn. Het vergt wel het vermogen om het eigen bewustzijn te kunnen objectiveren, het afstandelijk kunnen volgen van de andere deelactiviteiten van het eigen bewustzijn. De yogi is in staat om de eigen waarneming en concepten te relativeren en te objectiveren als een extern object, zodat het gevolgde fenomeen word ontdaan van haar compactheid; schijnbare continuïteit en de toegekende waarde. De aandacht is gespitst op het zien van het opkomen en het verdwijnen van het gevolgde object:
‘En zo leeft hij inwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend, of uitwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend, of inwendig en uitwendig in mentale objecten mentale objecten beschouwend. Of hij leeft de eigenschap van ’tot–stand–komen’ in mentale objecten beschouwend, of de eigenschap van ’ten–einde–komen’ in mentale objecten beschouwend, of de eigenschap van ’tot–stand–komen’ en ’ten–einde–komen’ in mentale objecten beschouwend. Of aandacht is als volgt in hem aanwezig: ‘Er zijn mentale objecten,’ in die mate die nodig is voor kennis en aandacht. En hij leeft onafhankelijk, aan niets in de wereld hechtend. Zo leeft een monnik in mentale objecten mentale objecten beschouwend’. (MN 10)
De twee Satipathana sutta’s (MN 10 en DG 22) noemen de volgende onderdelen als onderzoeksdomein van de dhammanupassana. De strekking bij alle onderdelen is steeds hetzelfde dat de yogi begrijpt hoe ze opkomen, verdwijnen en hoe ze te overwinnen zijn indien ze opgekomen zijn. Ook weet de yogi waarom ze in de toekomst niet meer zullen opkomen:
- Hindernissen: De Yogi weet of de vijf hindernissen (nivarana) aanwezig of afwezig zijn. Systematisch wordt er gelet op 1. Zinnelijk begeerte; 2. traagheid en loomheid; 3. Rusteloosheid en zorgen; 4. kwaadwilligheid; 5. twijfels. (AN 9.64)
- Groepen van hechten: De yogi kent de aard van de vijf groepen van hechten (panca upadana khandha) m.n. fysieke vorm, gevoelens, perceptie, conditioneringen en bewustzijn. (SN 22.48). Dit heeft tot gevolg dat in dhammanupassana het vrij gebruikelijk is dat de yogi teruggrijpt naar de drie andere grondslagen van oplettendheid om daarna weer terug te keren.
- Zintuigbases: De yogi herkent de 12 bases van elke mentale activiteit (salayatana): 1. het oog en het beeld; 2. het oor en het geluid; 3. de neus en de geur; 4. de tong en de smaak; 5. het lichaam en tastbare dingen, 6. de geest en mentale objecten. De yogi begrijpt het ontstaan van de ketenen (samjojana) die afhankelijk zijn van de innerlijke zintuigbases (oog, oor, etc.) en de uiterlijke zintuigbases (beeld, geluid, etc.); er is inzicht in hoe een keten tot stand komt en hoe die overwonnen wordt. (MN 137)
- Factoren van verlichting: De yogi weet wanneer een factor van verlichting (bojjhanga) aanwezig is of wanneer die afwezig is; en hoe ze te ontwikkelen. Er zijn zeven factoren van verlichting beginnend met oplettendheid; dhamma onderzoek; aanhoudende inspanning; roes; kalmte; concentratie; en gelijkmoedigheid. (SN 46.16)
- Vier edele waarheden: De yogi ervaart en begrijpt elk van de Vier Edele Waarheden (cattari ariya sacca) en is bewust van de interpretatie van de ervaring door de geest voor de ontwikkeling van de hogere inzichten. Er is lijden; weet de oorzaak te herkennen; weet het te stoppen en weet het achtvoudige pad te realiseren. (SN 56.11)
Hier moeten wij even vaststellen dat afhankelijk van het bereikte inzichtniveau (ñana) van de yogi een onderscheid gemaakt kan worden naar de prioriteiten voor de beoefening van dhammanupassana. Een beginnende yogi zal vanzelf voornamelijk zichzelf bezig houden met de hindernissen; groepen van hechten; en bewaking van de zintuigenbases. Een edele yogi die al een padbewustzijn en vruchtbewustzijn heeft mogen ervaren is geneigd om prioriteit te geven aan de factoren van verlichting en de vier edele waarheden. Ik hoop dat het hier duidelijk is geworden dat zonder een gedegen beheersing van de vipassana modus operandi of begeleiding van een degelijke meditatieleraar het moeilijk wordt voor de yogi om de weg niet kwijt te raken tijdens de meditatie vanwege de complexiteit en omvangrijkheid van de materie in kwestie. Moge we geleid worden in onze oefeningen door wijsheid en ondersteund worden door de heilzame verdiensten die wij bezitten.
Abbreviaties:
AN Anggutara Nikaya
DN Digha Nikaya
MN Majjihma Nikaya
SN Samyutta Nikaya