Met de gewaardeerde toestemming van www.geledraak.nl publiceert het Boeddhistisch Dagblad een aantal artikelen over zogenoemde holentempels in China. Het zijn tempels die in bergen zijn uitgehouwen of in grotten zijn ondergebracht. Vandaag het boeddhistische holencomplex in Dunhuang.
Het oudste boeddhistische grottencomplex van China bevindt zich ongeveer vijfentwintig kilometer ten zuidoosten van Dunhuang (provincie Gansu). Dunhuang is een oase in de Gobi-woestijn en tijdens de Han-dynastie (206 v. Chr.-220 n. Chr.) de meest westelijke voorpost van het Chinese keizerrijk, waar de zijderoute de grenzen van het Chinese cultuurgebied bereikte. Vanaf Dunhuang strekt de zijderoute zich uit langs de randen van de Taklamakan-woestijn. Op deze plaats hielden de reizigers halt om de zegen af te smeken van de geesten voor een veilige doortocht of om hun dankbaarheid te tonen voor een behouden aankomst in China.
Er werden in de loop der tijd grote boeddhistische tempelcomplexen gebouwd, van hout of uitgehouwen uit de nabijgelegen bergwanden. Behalve religieuze voorstellingen, uitgebeeld als fresco of beeldhouwwerk, was dit tempelcomplex ook bewaarplaats van naar schatting veertigduizend boeddhistische manuscripten en schilderingen op papier en zijde. Van de drie grottencomplexen ter plaatse zijn de Mogao-grotten cultuur-historische het meest belangrijk. Andere bekende grotten uit de buurt zijn de Qianfodong (= grotten van de duizend boeddha’s) en de Yulin grotten.
Ontstaansgeschiedenis
Het uithouwen van de eerste grotten zou volgens de overlevering begonnen zijn in het jaar 366, tijdens de overheersing over Noord-China van een van de 16 ‘barbaarse’ koninkrijken. Deze periode in de Chinese geschiedenis, waarin het rijk gescheiden was tussen noordelijke en zuidelijke dynastieën, was de belangrijkste tijd voor de verbreiding van het boeddhisme in China via de zijderoute. Tijdens de Noordelijke-Wei-dynastie (385-557) kwamen er ongeveer veertig grotten gereed, tijden de Sui-dynastie (581-618) nog meer, waarvan er nog achtenzeventig bestaan. Het hoogtepunt van de boeddhistische bloeiperiode in China en het gedeelte van de zijderoute ten noorden en oosten van da Pamir-bergen was tijdens de Tang-dynastie tot ca. 750. Uit deze periode dateren meer dan 220 grotten. Erna vonden er grote vervolgingen plaats van boeddhisten in China. Destijds stond het gebied rond Dunhuang (alsmede het gehele Tarim-bekken en de Gobi-woestijn) echter onder gezag van de Tibetanen. Hierdoor zijn de grotten van Dunhuang lange tijd ongeschonden gebleven. Na de Tang-dynastie verminderde de handel via de zijderoute en verminderde het aantal karavanen dat Dunhuang jaarlijks bezocht. Het uithouwen van de grotten ging echter door en duurde tot ca. dertienhonderd.
Tijdens de Ming-dynastie was China min of meer afgesloten van de buitenwereld en was de zijderoute vrijwel geheel in onbruik geraakt. Dunhuang was verlaten en raakte ondergestoven door het woestijnzand.
Het complex bij Dunhuang heeft ooit uit ongeveer duizend afzonderlijke grotten bestaan. Naar schatting vijfhonderd zijn weer enigszins in oude staat teruggebracht. Ze bevatten nog vele (ongeveer tweeduizend) boeddhistische beeldhouwwerken en klei-figuren, waaronder reusachtige afbeeldingen van Boeddha Sakyamuni, zgn. mediterende Boeddha’s (waaronder de Boeddha Amitabha en Boeddha Vairocana) en bodhisattva ’s. Niet minder beroemd is dit complex om de wandschilderingen, die ondanks hun hoge ouderdom goed geconserveerd zijn.
De manuscripten van Dunhuang
In 1907 kwam de bekende ontdekkingsreiziger/archeoloog Sir Aurel Stein in Dunhuang aan, gelokt door het gerucht dat er zich een hele bibliotheek belangrijke manuscripten in een geheime bewaarplaats in de grotten zou bevinden. Het bleek dat een zekere Wang, een boeddhistische monnik die zichzelf als beheerder van de Dunhuang grotten had benoemd, stapels manuscripten had gevonden in een dichtgemetselde nis die deel uit maakte van de ‘Grot van de duizend Boeddha’s’. Ze waren er rondom het jaar duizend verborgen, waarschijnlijk ter bescherming tegen plunderingen van barbaren. Wang was bereid er een groot aantal af te staan tegen een financiële vergoeding ten behoeve van de restauratie van het heiligdom. Op deze manier verkreeg Stein duizenden opgerolde manuscripten en schilderingen. Verpakt bedroeg de buit vierentwintig kisten met manuscripten en vijf kisten met schilderingen. Hij liet ze direct naar Engeland verschepen, waar ze zich nog steeds bevinden, goed opgeborgen in de British Library in Londen.
De provinciale autoriteiten in Lanzhou deden er niet veel aan om de schat te beschermen. Hoewel op de hoogte van het bestaan, vond de gouverneur de kosten van een transport naar veiliger oorden te hoog.
Na Stein verschenen er nog meer geïnteresseerden, onder wie de Fransman Pelliot in 1908. Hij schatte de hoeveelheid manuscripten, die er toen nog lagen, op tien tot vijftienduizend. Ook hij wist – met dezelfde omkopingsmethode als gebruikt door Stein – Wang’s medewerking te verkrijgen en eveneens een flinke graai te doen in de schat. Als groot kenner van Chinese geschriften was hij bovendien ook nog in staat de meest bijzondere manuscripten te selecteren en naar Frankrijk te laten vervoeren. Pas toen dit in Peking bekend werd, werden er maatregelen genomen om datgene wat er over was in veiligheid te brengen. Helemaal gelukt was dit blijkbaar niet, want in december 1910 wisten Russische onderzoekers nog zeshonderd rollen te verwerven en in 1914/15, toen Stein nogmaals Dunhuang aandeed kon hij nog steeds manuscripten verkrijgen.
Een goede dienst voor de kunsthistorie werd door Pelliot bewezen door de fresco’s tijdens zijn verblijf uitgebreid te fotograferen (in zwart-wit). Een aantal jaren later werden er Wit-Russische vluchtelingen uit de Russische burgeroorlog in de grotten ingekwartierd. Hierbij is grote schade aangebracht aan de wandschilderingen. Dankzij de foto’s van Pelliot kennen we de oorspronkelijke staat. De Amerikaan Langdon Warner tenslotte wist in 1923 twaalf fresco’s van de wand van de grot te verwijderen en naar de Verenigde Staten te transporteren. Een kostbaar beeld uit de Tang-dynastie onderging hetzelfde lot en maakt nu evenals de fresco’s deel uit van de trotse collectie van het Fogg Museum (Harvard University Art Museums).
Johan Niezing zegt
Er bestaat een prachtig fotoboek met afbeeldingen van de
grotschilderingen van DungHuang:”Painted Buddhas of Xinjiang”,London 2002 ISBN 0=7141-2410-9.
Voor Bön-beoefenaren is het van belang te weten dat in deze grot ook oude ZhangZhung geschriften zijn gevonden;
zie hiervoor o.a.”De Zijde-route,een reis door leven en dood”,Brussel,Museum voor Kunst en Geschiedenis,2009