Er is iets vreemds aan de hand in de publieke opinie in de westerse wereld. De emotie en het snelle oordeel voeren de boventoon, terwijl de ratio en het handelingsperspectief uit het oog worden verloren. Geen zinnig mens in democratische samenlevingen is vóór een gewapend conflict. Maar als iemand bij je binnenvalt, dan moet je in de onmiddellijk ontstane chaos iets doen. Het eerste en grootste probleem is vaak dat eigen burgers massaal gaan hamsteren en op de vlucht slaan, waardoor wegen verstopt raken.
Oorlog overkomt je
Natuurlijk kun je óók niet tegen diplomatie en internationaal recht zijn. Het is heel goed om daar voor op te komen. Al lijkt het tegenwoordig wel alsof iedereen expert in genocide is geworden. Kijk maar naar bijdragen in deze krant. Als China over Tibet spreekt, is het propaganda. Maar wanneer vage stichtingen de juridische werkelijkheid elders in de wereld geweld aandoen, wordt het kritiekloos gepubliceerd. Tijdens een gewapend conflict gelden andere regels en een andere logica. De beoordeling van de proportionaliteit komt meestal pas achteraf, na het conflict, aan de orde.
Veel boeddhisten vinden dat de wereld door technologische innovatie is verloederd. Maar als de social media hun percepties bevestigen, dan kraait er geen haan naar.
Tot zijn vijfenveertigste jaar was Taigu’s oorlogsbestemming als reserveofficier om leiding te geven aan een mobilisatiecentrum en andere reservisten gereed te maken om ingezet te worden. Zo uit de collegebanken van de universiteit leerde hij tijdens zijn militaire diensttijd wat te doen bij een aanval met chemische wapens op een vliegbasis. ‘s Nachts stond hij regelmatig ingeroosterd om als officier van dienst handelend op te kunnen treden bij incidenten.
Ongevallen, brand, de marechaussee alarmeren wanneer een poging tot inbraak in een wapenkamer werd vermoed of actievoerders het hek over kwamen om kabels van luchtafweerraketten door te knippen. En de beveiliging bijstaan wanneer een defect legervoertuig de weg versperde of beschonken manschappen hun toegangspasje buiten de poort waren kwijtgeraakt.
Vreemd genoeg was Taigu hierbij helemaal in zijn element. Wat een gewapend conflict allemaal met zich meebrengt, kun je echter beter aan beroepsofficieren vragen. Die zijn op een veel hoger aggregatieniveau in staat en bereid om leiding te geven aan de toepassing van geweld op grote schaal, als dit nodig is.
Niemand wil het graag, maar dit is waar militairen hun leven aan wijden, in onderworpenheid aan het bevoegd gezag.
Oorlog overkomt je en dan moet je iets doen. Zijn wij in slaap gesukkeld omdat we te lang achtereen in vrede en welvaart hebben geleefd? Te weinig oorlog die ons overkomen is?
Wie een oorlog ook overkwam, was historicus en auteur Jacques Presser (1899-1970). Afkomstig uit een progressief, seculier joods gezin werd hij leraar aan het Vossiusgymnasium in Amsterdam. Tijdens de Duitse bezetting dook hij onder. Zijn spullen werden in bewaring gegeven bij een bevriende collega. Na de bevrijding hervatte hij zijn docentschap aan het gymnasium, totdat hij in 1947 hoogleraar werd aan de kort daarvoor opgerichte Politiek Sociale Faculteit van de Universiteit van Amsterdam.
Het gedempte engagement in het trefzekere historische proza van Presser werd in het begin van de Koude Oorlog door menig vaderlands gezagsdrager met argusogen bekeken, terwijl hij de misstanden van iedere grootmacht, in west of oost, met wantrouwen deconstrueerde in zijn colleges en zijn publicaties.
Hij schreef ook poëzie. Tijdens de oorlog had hij het een en ander verloren, schreef hij koeltjes in de inleiding bij een Nederlandstalige uitgave van het werk van de Duitse schrijver-dichter Heinrich Heine (1797-1856). Wat hij onder andere had verloren, daarvan getuigt dit gedicht zonder titel:
Had ik van Aladdin de wonderlamp,
Het zweeftapijt van kaliefs en sultanen,
Ik zou een weg mij door de wolken banen,
Totdat ik neerstreek in je Jodenkamp.
Mijn armen zouden je zo vast omsnoeren,
Alsof ik je niet los meer laten kon.
En door de sterrenluchten zou ‘k je voeren
Naar ’t eiland van Epipsychidion:
Orplid, Ogygia, vergeten stranden,
En daar zouden wij rusten bij elkaar
En dan zou ik je kussen: eerst je handen,
Waarmee je hebt geboend, gedweild, geschrobd,
Pannen geschuurd, de vuile was gesopt,
Je handen eerst. En dan je donkre haar.
Ik voel haar sterven in ’t verre land,
Ik voel de krachten haar begeven,
Verwelkend als een tere plant,
Die zonder zon niet meer kan leven.
Een wetenschap is ’t en geen waan,
Mij toegedragen door de winden.
Ik heb het duidelijk verstaan:
Wij zullen elkaar niet wedervinden.
Ik in het westen, zij in het oosten;
Zij daar, ik hier: dat is ons lot.
Vrienden, probeer mij niet te troosten
En praat me in Godsnaam niet van God.
Men heeft, ergens, mijn vrouw geslacht.
Ik weet niet waar; nooit zal ‘k het weten.
Men heeft, denk ik, ook haar verkracht,
Vertrapt en in de kalk gesmeten.
Zij was verzoend met elk dood.
En toch, ze hield zoveel van ’t leven.
Rijk was haar ziel, haar liefde groot.
God moge haar moordenaars vergeven.
Ook proportionaliteit in het denken over oorlog en gewapende conflicten lijkt soms te zijn zoekgeraakt. Wat is veel? Veertig duizend of veertig miljoen? Beoefening van de militaire geschiedenis is in ons taalgebied helaas grotendeels in onbruik geraakt.
Wat een opwinding allemaal. De publieke opinie wordt grilliger door de algoritmes van grote techbedrijven. Ze lijken ook boeddhisten behoorlijk te kunnen prikkelen. Zouden deze nog mediteren? Met de bedelnap op pad gaan?