De tao van tafeltennis, Lessen van Bettine Vriesekoop
In hoofdstuk 2 van haar nieuwe boek Chinese wijsheid in een balletje.
Het spel van Tao verwijst Bettine Vriesekoop naar de parabel van het lege theekopje. Ze is het hoofdstuk begonnen met het citeren van vers 11 uit de Daodejing of Het boek van de Tao en de innerlijke kracht van tao-meester Lao Zi, in de vertaling van professor Kristofer Schipper, haar voormalige docent Chinees in Leiden. Vers 11 gaat over de lege ruimte tussen de spaken van een wiel bijvoorbeeld of de lege ruimte in een theepot. Die lege ruimte is nodig om het wiel of de theepot als zodanig te laten functioneren.
De parabel verhaalt over een ontwikkelde, maar arrogante leerling die een wijze tao-meester bezoekt. Bij zijn woning aangekomen ziet hij dat het een eenvoudig optrekje is. De meester nodigt hem uit binnen te komen en biedt hem een kop thee aan. Terwijl de leerling opschept over zijn kennis, begint de meester met het inschenken van de thee. De leerling blijft maar praten en praten. En de meester blijft maar schenken en schenken totdat de thee over de rand van de schotel stroomt op de schoot van de leerling. Deze springt verschrikt op en roept: ‘Wat doe je nou oude gek? Zie je niet dat het kopje allang vol is?’. De wijze man stopt met schenken en zegt: ’Jouw geest is als dit theekopje. Je hoofd is te vol om er nog iets aan te kunnen toevoegen. Elke poging om je iets te leren, zal verspilde moeite zijn’.
Lege geest
Vriesekoop legt uit dat het begrip ‘leegte’ van de taoïsten een cruciaal beginsel is van waaruit alles voortkomt, de tienduizend dingen in tao-termen. Een lege geest is een beginnersgeest in tao-jargon. Een dergelijke geest staat open voor alles wat zich aandient, zoals een pot leeg moet zijn om iets te bevatten. Vriesekoop knoopt er meteen een praktische tip aan: Heb je een doel voor ogen, krijg je een opdracht, maak eerst je hoofd leeg.
Gooi oude kennis, ideeën en ervaringen overboord.
In de 17 hoofdtukken dat haar boek telt haalt Vriesekoop regelmatig parabels en verhalen uit de tao-canon aan, nadat ze elk hoofdstuk laat beginnen met een willekeurig vers of een gedeelte daarvan uit de Daodejing. Het is één van de vertellagen die het boek telt, naast die van haar internationale carrière als tafeltennisster met vijf maal Europees goud en haar NRC-correspondentschap in China. Als vierde laag bevat elk hoofdstuk een aantal tao-tips, van lichamelijke, zoals ademhaling, meditatie en qigong tot mentale als de lege geest, ‘beweeg als water’ tot het ‘openzetten van je zintuigen’. Het land zal haar niet meer loslaten. Ze raakt geboeid door de cultuur, maar vooral door de speelwijze van haar Chinese tegenspelers, die haar sterkste tegenstanders zijn. Ze schrijft: ’Tegen Chinezen moest ik spelen met het mes op tafel, vol zelfvertrouwen, zonder de geringste twijfel’.
Vriesekoop gaat in haar boek op zoek naar een antwoord op de vraag wat de Chinese dames zo sterk maakt in tafeltennis of pingpangqiu in het Chinees. Wat is hun geheim? Ze ontdekt dat de Chinezen in het algemeen en de speelsters in het bijzonder leven vanuit het aloude taoïstisch gedachten-goed. Vriesekoop: ‘Chinezen zijn introverter dan westerlingen. Ze zijn zich bewust dat alle problemen veroorzaakt worden door de zintuigen: veel praten geeft conflicten, te veel eten schaadt de gezondheid, te veel kijken wekt begeertes op. Chinezen weten dat ze de waarheid in zichzelf moeten zoeken, en weten dat shen, de geest, qi, de energie van het hart, en jing, het fysieke lichaam, onlosmakelijk verbonden zijn’.
Driestappenleer
Halverwege het boek komt ze achter het geheim van de kracht van de Chinese tafeltennissers: ze volgen de driestappenleer van Chinees meesterschap: inprenten, losmaken, overtuigen. Chinese tafeltennissers trainen dagelijks volgens de di-ren–tian-methode. Di is aarde, ren mens en tian, hemel. In de eerste fase, de di, leer je gehoorzamen. Daarin leg je de basis van je vaardigheid. In de ren-fase ben je technisch vaardig genoeg en wil je dingen anders gaan doen. Je stopt met gehoorzamen en gaat vragen stellen. Tot slot, in de tian-fase, het bereiken van de hemel, raakt een leerling volleerd. Zijn stijl is herkenbaar, eigen en uniek. Vriesekoop voegt hier nog een interessant detail aan toe. Lao Zi toont vijfhonderd jaar voor Christus al aan dat de rollen van meester en leerling voortdurend wisselen; een goede leraar ‘leert’ ook van zijn leerlingen. ‘We zijn nu eens leraar, dan weer leerling. We doen het goed, deugen in de ogen van Lao Zi, als we ervoor openstaan om van elkaar te leren’, schrijft ze.
Vriesekoop heeft een zeer leesbaar, helder en boeiend boek geschreven over de basisbeginselen van de tao-leer, gebaseerd op haar ervaringen als tafeltennisspeler én correspondent in China. Een boek met verhalen en parabels en die de belangrijkste tao-beginselen benoemt, bespreekt en openhartig toepast op haar eigen ervaringen als sportvrouw én mens.