Vier jaar geleden pelgrimeerde ik gedurende zes weken met een kleine internationale groep gevorderde vipassana-yogi’s in Majjhimadesa—het Middenland waar de Boeddha geboren werd, waar hij tot Zelfrealisatie kwam, waar hij predikte en tenslotte het parinibbana bereikte.
In Bodhgaya schreef ik in mijn dagboek:
‘ … De volgende ochtend, ’s morgens vroeg, begeef ik me, vergezeld van Sudhir, stilzwijgend naar het Mahabodhi-tempelcomplex. Op een paar straatvegers na zijn we alleen. Als partners in crime spreiden we, vóór het ochtendgloren, onze zafu’s onder de bodhiboom en nemen de meditatie-houding aan.
Vreemd hoe ik in de complete stilte van onze gemeenschappelijke vipassana-beoefening mijn kalyanamitta aanvoel. Ons gemeenschappelijk pad van zelftransformatie door zelfobservatie. Het ervaren van de boeddhanatuur die in ieder aanwezig is. Het penetrerende besef dat er al-bij-al weinig nodig is om tot bevrijding te komen. Het inzicht dat innerlijke vrede voor iedereen binnen handbereik ligt. Wanneer we de manifestatie van Dhamma zien in alle verschijnselen. Zonder ons ermee te identificeren. Zonder ernaar te grijpen.
We are awakening. Dawn is breaking. Waves are coming in. Om shanti. Satchidananda om. Shanti om. Ik prijs me gelukkig in zijn gezelschap. Dit is het hele heilige leven… Pabhata.
Ik ontmoet de Boeddha in de Upaddha Sutta:
“ Ik heb gehoord dat de Verhevene één keer bij de Sakyans verbleef in een stad genaamd Sakkara. Ananda ging naar de Verhevene toe, boog eerbiedig voor de Boeddha en ging naast hem zitten. Terwijl hij daar zat, zei Ananda tegen de Verhevene:
‘Dit is het halve heilige leven, Heer, het hebben van bewonderenswaardige mensen als vrienden, als metgezellen en als collega’s.’
‘Zeg dat niet, Ananda. Zeg dat niet. Het hebben van bewonderenswaardige mensen als vrienden, metgezellen en collega’s is eigenlijk het hele heilige leven.
Wanneer een monnik bewonderenswaardige mensen als vrienden, metgezellen en collega’s heeft, mag je verwachten dat hij het Edele Achtvoudige Pad ontwikkelt en voort-zet. “
Wanneer ik mijn meditatie beëindig, zie ik dat er een blad van de bodhiboom naast mij ligt. Dankbaar raap ik het op. Daar zal ik bij mijn terugkeer iemand gelukkig mee maken. En zélf vreugde scheppen in dit geluk. Medevreugde. Mudita.’