De oorspronkelijke titel van deze en de eerdere columns heb ik ontleend aan het boek ‘Vrij zijn, waar je ook bent.’** Op 16 oktober 1999 hield Thich Nhat Hanh (Thây)* een lezing in de Maryland gevangenis in Hagerstown, Verenigde Staten. De transcriptie van deze lezing is het boek geworden. Het was mijn grootste bron van inspiratie om het werk te doen dat ik nu met gedetineerden doe en geeft me een groot bewust-zijn om na te denken over hoe ik in het leven sta.
Wie ben ik dat ik deze gedetineerden mag bezoeken? Waarom is dit werk op mijn pad gekomen en waarom, toen het op mijn pad kwam, heb ik er voor gekozen me een paar uur per week op te laten sluiten in het gezelschap van deze mannen die door de maatschappij zijn afgedaan als boeven. Hoe vaak denken we of zeggen we niet: ‘Dan hadden ze maar niet moeten doen wat ze gedaan hebben.’ Dat heb ik ook gedaan, zonder me ook maar enigszins te verdiepen in de achtergronden van iemand, of in de oorzaken en omstandigheden die geleid hebben tot het gedrag waarom iemand nu binnen zit. Welke oorzaken en omstandigheden waren er, welke keuzes hebben ze gemaakt? Hoe zijn die keuzes tot stand gekomen?
In dit bijzonder lezenswaardige boek geeft Thây ook antwoord op een paar vragen die hem die dag werden gesteld. De vraag die over vergeving gaat heb ik uitgekozen. Het antwoord geeft de essentie weer, de essentie van diepgaand kijken en luisteren. Diepgaand kijken in mijn eigen ziel. Echt luisteren naar de man die tegenover me zit. Wat zegt hij, wat bedoelt hij? Hoe is het voor iemand zich te realiseren wat hij gedaan heeft en dat hij door die daad een groot deel of zelfs de rest van zijn leven opgesloten is? En zelfs mogelijk na zijn detentie naar een tbs-kliniek moet?
Vraag: ‘Zou u iets willen zeggen over vergeving?’
Antwoord: ‘Vergeving is de vrucht van inzicht. Soms kunnen we iemand niet vergeven, ook al zouden we het wel willen. De wil om te vergeven is er dan wel, maar de bitterheid en de pijn zijn er ook nog. Voor mij is vergeving de vrucht van diepgaand kijken en begrijpen. Op een ochtend ontvingen we zeer slecht nieuws in ons kantoor in Parijs, dat we daar in de jaren zeventig en tachtig hadden. Er kwam een brief waarin stond dat een elfjarig meisje, een passagier van een boot die afkomstig was uit Vietnam, door een zeerover was verkracht. Toen haar vader tussen beiden probeerde te komen, gooiden ze hem in zee. Daarop sprong het meisje ook in zee en verdronk. Ik was woedend. Als mens heb je het recht om kwaad te worden, maar als meditatiebeoefenaar heb je niet het recht met je meditatiebeoefening te stoppen.
Ik kon niets eten aan het ontbijt, dit nieuws was te veel voor me. Ik ging naar een nabijgelegen bos om loopmeditatie doen. Eerst probeerde ik in contact te komen met de bomen, de vogels en de blauwe lucht om mezelf te kalmeren, en toen ging ik ergens zitten om te mediteren. Ik zat daar heel lang. Tijdens mijn meditatie zag ik hoe ik als baby in het kustgebied van Thailand werd geboren. Mijn vader was een arme visser, mijn moeder een ongeschoolde vrouw. Overal om me heen was armoede. Toen ik veertien was, moest ik mijn vader helpen op de boot om de kost te verdienen; het was heel zwaar werk. Toen mijn vader stierf, moest ik het bedrijf overnemen om mijn familie te onderhouden.
Een visser die ik kende, vertelde me dat bootvluchtelingen uit Vietnam vaak al hun kostbare spullen, zoals goud en juwelen, bij zich hadden. Als we maar één van die boten zouden enteren en ons wat van dat goud zouden toe-eigenen, zo suggereerde hij, zouden we rijk zijn. Omdat ik een arme, jonge visser was, zonder enige scholing, kwam ik in de verleiding. En op een dag besloot ik met hem mee te gaan om de bootvluchtelingen te beroven. Toen ik zag dat die andere visser op de boot een vrouw verkrachtte, kwam ik in de verleiding dat ook te doen. Ik keek om me heen, en toen zag ik dat er niets was om me tegen te houden – geen politie, geen gevaar – zei ik bij mezelf: ‘laat ik het ook doen, een keertje maar.’ Zo werd ik een zeerover die een klein meisje verkrachtte.
Stel nu dat jij op die boot zat en dat je een geweer bij je had. Als je me doodschoot, zou dat niet helpen. Mijn leven lang had niemand me geholpen en ook mijn vader en moeder waren hun leven lang door niemand geholpen. Ik ging niet naar school en speelde met ontspoorde kinderen en, eenmaal volwassen werd ik een arme visser. Geen politicus of pedagoog had me ooit geholpen. En omdat niemand me hielp, werd ik een zeerover. Als je me neerschiet, ga ik dood.
Die nacht mediteerde ik daarover. Weer zag ik mezelf als een jonge visser die piraat werd. Ik zag ook hoe die nacht langs de kustlijn van Thailand een paar honderd baby’s werden geboren. Het drong tot me door dat enkele van deze baby’s na twintig jaar zeerovers zouden zijn als niemand hen hielp onderwijs te volgen en hun de kans gaf een fatsoenlijk leven te leiden. Ik begon te begrijpen dat ook ik een zeerover geworden zou kunnen zijn als ik als kleine jongen in dat vissersdorp geboren was. Toen ik dat begreep verdween mijn woede op de piraten. In plaats van kwaad te zijn op die visser, voelde ik mededogen voor hem. Ik legde de gelofte af dat ik, als ik iets zou kunnen doen om de baby’s die in die nacht langs de kust van Thailand waren geboren te helpen, dat zou doen. De energie die woede wordt genoemd was door meditatie getransformeerd tot de energie van mededogen. Zonder dit soort inzicht kun je niet tot vergeven komen, en inzicht is de vrucht van diepgaand naar iets kijken – dat is wat ik meditatie noem.’
Dit antwoord van Thây geeft voor mij de essentie weer waarom ik dit werk doe. Wie ben ik om te oordelen over iemand? Te oordelen over iemand van wie ik niet eens de achtergrond ken, niet eens weet hoe hij tot zijn daad gekomen is. Hoe snel heb ik altijd met mijn oordelen klaar gestaan, hoe snel oordeel ik vaak nog steeds?
Mijn bezoeken aan gedetineerden in de P.I. geven me het soort inzicht dat me noopt tot reflecteren, dat me noopt om goed te kijken wie ik nu werkelijk ben en op welke manier ik in de wereld sta, wil staan. Kan ik dat met mededogen? Deze mannen zijn mij, ik ben hen. Door mijn omgang met hen leer ik mezelf goed kennen.