“Ambtelijk bezoek” zeg ik als ik buiten de poort van de PI (penitentiaire inrichting) de intercom beantwoord. De deur gaat open en ik stap binnen. Binnen in een mij onbekende wereld.
De volgende deur gaat open nadat de eerste deur dicht is en zo herhaalt zich dat nog een keer tot ik bij de portier ben. Daar moet ik me identificeren, wordt gecheckt of ik op de bezoekerslijst sta en gaan al mijn spullen door de scanner en moet ik zelf ‘piepvrij’ naar binnen. Dat lukt na drie pogingen, nooit geweten dat er ook metaal in mijn schoenen zit.
Vier deuren verder ben ik bij de volgende portier die nogmaals checkt bij wie ik op bezoek kom. Als dat akkoord is mag ik binnenkomen en kom ik onder begeleiding na nog eens twee deuren in het kleine kamertje waar ik in gesprek zal gaan met een gedetineerde. Een kaal kamertje van vier bij twee meter met in het midden een tafel met vier stoelen.
“U moet aan die kant gaan zitten. Mocht er iets gebeuren dan heeft u daar de alarmknop en hierboven zit de intercom als u ons iets wil vragen. Uw cliënt hebben we opgeroepen.” De medewerker gaat weg en de deur valt in het slot. Hij is de laatste van drie medewerkers die ik heb gesproken en ik ben door ieder van hen vriendelijk en ontspannen tegemoet getreden.
Daar ben ik dan in de gevangenis. ‘Slechts op bezoek’.* In afwachting van een man die ik nog nooit gezien heb, nooit gesproken heb. Ik weet alleen zijn voornaam. Wat hij gedaan heeft of hoe hij daarvoor gestraft is, is me onbekend. Ik ga zitten, sta weer op, vraag me af wat ik hier doe. Ik vind het spannend. Met wie krijg ik te maken. De oor- en vooroordelen die ik had komen weer naar boven. Ik wacht en besluit loopmeditatie te doen. Kleine rondjes, van de ene hoek naar de tafel, om de tafel heen naar de andere hoek en langs de lange kant van het kamertje weer terug. Een stap op een inademing, een stap op een uitademing. In – uit, in – uit …
Stappen op de gang, een sleutel in het slot, ik ga gauw achter de tafel staan, de deur gaat open en ik sta oog in oog met Peter. Over de tafel heen geef ik hem een hand. We gaan zitten. We stellen ons aan elkaar voor waarbij ik duidelijk aangeef dat ik er voor hem ben en dat hij ieder moment kan bepalen of hij het gesprek wil beëindigen en ik dat ook zal doen wanneer ik het geen prettig gesprek meer vind.
We praten wat, Peter is erg druk, en ik stel voor om een paar minuten in stilte met elkaar te zitten. Alleen maar te zitten in deze kamer met een gedetineerde die, ik weet niet wat gedaan heeft vind ik lastig. In de training heb ik geleerd dat als ik hier binnen ben ik altijd alert dien te zijn. Normaal zit ik met mijn ogen dicht, nu heb ik ze open of gluur door mijn wimpers.
Allerlei gedachten gaan door mijn hoofd. Wat doe ik hier? Hier zit ik opgesloten met iemand die misschien wel iets vreselijks heeft gedaan. Maar heel langzaam wordt het wat rustiger in mij en kan ik wat ontspannen. Peter lijkt zich ook te ontspannen en zo zitten we een tijdlang bij elkaar. Daarna praten we verder. Over onze levens, wat we gedaan hebben, hoe we in het leven gestaan hebben, hoe we nu in het leven staan. We hebben beiden gezeild, hielden van snelle auto’s. Peter vertelt al snel dat hij iemand om het leven heeft gebracht. Hij zegt spijt te hebben van zijn daad. De overlast die hij had heeft hij te lang door laten gaan en op een gegeven moment sloegen de stoppen bij hem door.
Ineens besef ik me hoe makkelijk het is om hier terecht te komen. Een duw, een klap, een bedreiging; als iemand valt en op de verkeerde manier terecht komt en overlijdt dan kan het snel doodslag zijn. Je leven staat op zijn kop als je in de PI terechtkomt. Afhankelijk van vaak kleine oorzaken en omstandigheden zit je binnen of niet.
Aan het eind van ons gesprek zitten we nog even in stilte met elkaar. Peter zegt blij te zijn met ons gesprek en vraagt of ik nog een keer wil komen. Ik antwoord dat ik daar over na moet denken en wil ervaren wat het zijn in de PI voor me betekent en wat het gesprek mogelijk bij me teweeg brengt.
Ik druk op de knop van de intercom en zeg dat het gesprek is afgelopen. Peter wordt opgehaald en een paar minuten later kan ik het kamertje uit. Negen deuren door en ik sta weer buiten. Buiten op straat, buiten in alle vrijheid. Ik kan amper bevatten wat er binnen is gebeurd, hoe ik me heb gevoeld, wat me overkomen is.
Ik ben vrij, kan gaan en staan waar ik wil. Niemand die me beperkingen oplegt, niemand die me vertelt wat ik moet doen. Hoe ik het moet doen. Ik loop het parkeerterrein af en het bos in. Aan de rand van een ven ga ik zitten en begin te huilen, zo maar, eigenlijk zonder reden. Is het de vrijheid die ik nu pas echt lijk te voelen nu ik weer buiten ben? De vrijheid die ik anders zo normaal vind en als gewoon heb aangenomen. Ik ben vrij, en ook binnen heb ik me vrij gevoeld. Anders, op een andere manier. Wel opgesloten maar ook vrij. Daar praat ik de volgende keer met Peter over. Want ik weet meteen dat ik weer bij hem op bezoek ga.
Wat is dit een reis in mezelf, wat kom ik mezelf tegen. Er gebeurt iets dat ik totaal niet had verwacht.