‘Evam me sutam’, aldus heb ik gehoord.
Deze woorden werden uitgesproken door Ananda, de neef en persoonlijke verzorger van de Boeddha. Volgens de traditie had hij een uitzonderlijk geheugen en reciteerde hij, tijdens het eerste concilie dat vlak na de dood van de Boeddha werd gehouden, alle leerredes.
Evam me sutam is dan ook, traditiegetrouw, de aanhef van elke sutta in de Pali-Canon.
Evam me sutam, aldus heb ik gehoord…
Maha-Kammavibhanga-Sutta (1), de grote analyse van karma.
De Boeddha nuanceert de uiteenzetting over karma in het vorige sutta (2) en stelt nu dat karma uit dit leven niet altijd direct in het volgende leven gevolgen hoeft te hebben, maar ook pas in een later leven tot rijping kan komen. Daarom kunnen mensen die nu slecht leven in een hemelse wereld terechtkomen en die goed leven in de hel.
Eens verbleef de Verhevene in Rajagaha, in het Bamboebos bij de eekhoornvoederplaats.
In die tijd verbleef de eerwaarde Samiddhi in een woudhut. Toen dan ging de rondtrekkende asceet Potaliputta, terwijl hij om de benen te strekken heen en weer liep en rondslenterde, naar de eerwaarde Samiddhi toe…
Bovenstaande uitdrukking (…rondslenterde, om de benen te strekken…) wordt in de suttas gebruikt om aan te duiden dat deze persoon niet ernstig bezig is met de beoefening; dat hij niet, zoals het zo mooi wordt geformuleerd: ‘met niet aflatende ijver en energie het onovertroffen einddoel van het heilige leven, waarvoor zonen van goede familie terecht van huis in de thuisloosheid trekken’ (= nibbana) nastreeft.
… Bij hem gekomen wisselde hij de gebruikelijke vriendelijkheden en beleefdheden met hem uit, zette zich terzijde neer en sprak volgende woorden: ‘Vriend Samiddhi, dit heb ik uit de mond van de asceet Gotama gehoord: ‘Vruchteloos zijn fysieke daden, vruchteloos zijn verbale daden, alleen mentale daden zijn werkelijk.’ En: ‘Er bestaat een meditatietoestand waarin men, als men die bereikt, niets meer voelt.’.
Waarop de eerwaarde Samiddhi antwoordt:
‘Zeg dat niet, vriend Potaliputta! Belaster de Verhevene niet! Want de Verhevene zou zoiets nooit zeggen.’
Potaliputta is niet onder de indruk van het antwoord en zegt:
‘Hoe lang is het geleden, vriend Samiddhi, dat je de thuisloosheid bent ingetrokken?’
‘Niet lang geleden, vriend, drie jaar.’
‘Wat zullen de oudere monniken zeggen wanneer een jonge monnik de Leraar zo verdedigt?’
Potaliputta vervolgt met nog een vraag:
‘Wanneer iemand een opzettelijke daad heeft verricht met lichaam, spraak of geest, wat ervaart hij dan?’
‘Dan, vriend Potaliputta, ervaart hij leed.’
Toen dan toonde Potaliputta zich noch verheugd noch kritisch over wat de eerwaarde Samiddhi gezegd had, stond op van zijn zetel en vertrok.
Daarop ging de eerwaarde Samiddhi naar de eerwaarde Ananda toe en vertelde hem over het gesprek dat hij met de rondtrekkende asceet Potaliputta gevoerd had.
Toen hij uitgesproken was zei de eerwaarde Ananda: ‘Dit is een verhaal, vriend Samiddhi, waarvoor we de Verhevene zouden moeten bezoeken. Zoals de Verhevene ons zal antwoorden, zo zullen wij het onthouden.’
Bij de Verhevene aangekomen groetten zij hem eerbiedig en zetten zich terzijde neer. Terzijde gezeten vertelde de eerwaarde Ananda over het gesprek tussen de eerwaarde Samiddhi en de rondtrekkende asceet Potaliputta. Hierop zei de Verhevene: ‘Ik herinner me niet, Ananda, dat ik de rondtrekkende asceet Potaliputta ontmoet heb, laat staan dat ik zo’n gesprek met hem had.’
En over de monnik Samiddhi zegt de Boeddha:
‘Deze dwaze man Samiddhi heeft de vraag van de rondtrekkende asceet Potaliputta eenzijdig beantwoord.’
Bij dit gesprek is blijkbaar nog een andere monnik aanwezig want de eerwaarde Udayin zegt nu:
‘Misschien refereerde de eerwaarde Samiddhi aan het idee dat alles wat gevoeld wordt, lijden is.’
Waarop de Verhevene zich tot Ananda richt:
‘Zie eens, Ananda, waarmee deze dwaze man afkomt. Ik wist dat deze dwaze man met iets ondoordachts op de proppen zou komen.’
‘In feite heeft Potaliputta naar drie gevoelens gevraagd. Deze dwaze man Samiddhi had zo op de vraag van Potaliputta moeten antwoorden: ‘Wanneer iemand een opzettelijke daad heeft verricht met het lichaam, de spraak of de geest, die een aangename ervaring met zich mee kan brengen, dan ervaart hij welbehagen.’
‘Wanneer iemand een opzettelijke daad heeft verricht met het lichaam, de spraak of de geest, die een leedvolle ervaring met zich mee kan brengen, dan ervaart hij leed.’
‘Wanneer iemand een opzettelijke daad heeft verricht met het lichaam, de spraak of de geest, die noch een aangename ervaring noch een leedvolle ervaring met zich mee kan brengen, dan ervaart hij noch welbehagen, noch leed.’
‘Welke dwaze, onbekwame rondtrekkende asceten van andere sektes er ook zijn, zij zullen de grote analyse van karma leren kennen als de Voleindigde deze uiteenzet. Luister, Ananda, ik ga spreken.’
‘Ananda, er worden vier soorten mensen in de wereld aangetroffen.’
‘Er is de persoon die in dit bestaan levende wezens doodt, die neemt wat niet gegeven is, die zich misdraagt op seksueel gebied, die liegt, die roddelt, die ruwe taal spreekt, die zinledig kletst, die begerig is, die boosaardig is en die de verkeerde visie heeft. Hij wordt na de dood in het verderf gestort, komt in de hel terecht.’
‘Maar een andere persoon misdraagt zich op dezelfde manier en heeft dezelfde verkeerde visie in dit bestaan en komt na de dood op een goede bestemming, in een hemelse wereld terecht.’
‘Verder is er de persoon die zich onthoudt van dergelijk gedrag en de juiste visie heeft. Hij komt na de dood op een goede bestemming, in een hemelse wereld terecht.’
‘Maar een ander persoon gedraagt zich op dezelfde manier en heeft dezelfde juiste visie in dit bestaan en wordt na de dood in het verderf gestort, komt in de hel terecht.’
‘Stel, Ananda, dat een of andere asceet of brahmaan door middel van energiek streven, door middel van inspanning, door middel van toewijding, door middel van niet-aflatende ijver, door middel van het juiste richten van de aandacht een zodanige concentratie van de geest bereikt, dat hij met het zuivere, hemelse oog – dat dat der mensen overtreft – de persoon ziet die zich in dit bestaan misdraagt, een verkeerde visie heeft en die na de dood naar de hel gaat.(3) Dan zegt hij: ‘Er zijn inderdaad slechte daden en er bestaat een vrucht van slecht gedrag.’ Vervolgens zegt hij: ‘Iedereen die zich slecht gedraagt en een verkeerde visie heeft, komt na de dood in de hel terecht. Zij die daar anders over denken hebben het bij het verkeerde eind.’ Aldus hecht hij, houdt hij koppig vast aan wat hij zelf heeft leren kennen, zelf gezien heeft, zelf ontdekt heeft en hij beweert: ‘Dit alleen is de waarheid, al het andere is onzin.’
‘Stel, Ananda, dat een of andere asceet of brahmaan door middel van energiek streven, door middel van inspanning (…) met zijn hemelse oog de persoon ziet die zich in dit bestaan misdraagt, een verkeerde visie heeft en die na de dood naar de hemel gaat. Dan zegt hij: ‘Er zijn waarlijk geen slechte daden en er bestaat geen vrucht van slecht gedrag.’ Vervolgens zegt hij: ‘Iedereen die zich slecht gedraagt en een verkeerde visie heeft, komt na de dood in de hemel terecht. Zij die daar anders over denken hebben het bij het verkeerde eind.’ Aldus hecht hij, houdt hij koppig vast aan wat hij zelf heeft leren kennen, zelf gezien heeft, zelf ontdekt heeft en beweert: ‘Dit alleen is de waarheid, al het andere is onzin.’
‘Stel, Ananda, dat een of andere asceet of brahmaan door middel van energiek streven, door middel van inspanning (…) met zijn hemelse oog de persoon ziet die zich in dit bestaan onthoudt van slechte daden, de juiste visie heeft en die na de dood naar de hemel gaat. Dan zegt hij: ‘Er zijn inderdaad goede daden en er bestaat een vrucht van goed gedrag.’ Vervolgens zegt hij: ‘Iedereen die zich onthoudt van slecht gedrag en de juiste visie heeft, komt na de dood in de hemel terecht. Zij die daar anders over denken hebben het bij het verkeerde eind.’ Aldus hecht hij, houdt hij koppig vast aan wat hij zelf heeft leren kennen, zelf gezien heeft, zelf ontdekt heeft en beweert: ‘Dit alleen is de waarheid, al het andere is onzin.’
‘Stel, Ananda, dat een of andere asceet of brahmaan door middel van energiek streven, door middel van inspanning (…) met zijn hemelse oog de persoon ziet die zich in dit bestaan onthoudt van slechte daden, de juiste visie heeft en die na de dood naar de hel gaat. Dan zegt hij: ‘Er zijn waarlijk geen goede daden, er bestaat geen vrucht van goed gedrag.’ Vervolgens zegt hij: ‘Iedereen die zich onthoudt van slecht gedrag en de juiste visie heeft, komt na de dood in de hel terecht. Zij die daar anders over denken hebben het bij het verkeerde eind.’ Aldus hecht hij, houdt hij koppig vast aan wat hij zelf heeft leren kennen, zelf gezien heeft, zelf ontdekt heeft en beweert: ‘Dit alleen is de waarheid, al het andere is onzin.’
‘Wat dit alles betreft, Ananda:
Als een asceet of brahmaan zegt dat er slechte daden zijn en dat er een vrucht van slecht gedrag is, dan ben ik het met hem eens.
Als hij zegt dat hij een persoon zag die zich in dit bestaan slecht gedroeg, de verkeerde visie had en na de dood naar de hel ging, dan ben ik het ook met hem eens.
Maar als hij zegt dat iedereen die zich slecht gedraagt en de verkeerde visie heeft, na de dood in de hel terechtkomt, dan ben ik het niet met hem eens.
Ook als hij zegt: ‘Zij die daar anders over denken hebben het bij het verkeerde eind.’, ben ik het niet met hem eens.
Ook als hij koppig vasthoudt aan wat hij zelf gezien en ontdekt heeft en beweert: ‘Dit alleen is waarheid, al het andere is onzin.’, dan ben ik het niet met hem eens. En waarom? De kennis, vervat in de grote analyse van karma door de Voleindigde, is anders.
Het commentaar legt uit dat de directe, in meditatie gedane, observaties van de asceten en brahmanen van andere sektes correct zijn, maar dat hun generalisaties, hun veralgemeenheden fout zijn. Zij houden koppig vast aan hun kortzichtige ervaringen.
‘Stel, Ananda, dat een asceet of brahmaan zegt dat er geen slechte daden zijn, dat er geen vrucht van slecht gedrag is, dan ben ik het niet met hem eens.
Als hij zegt dat hij een persoon zag die zich in dit leven slecht gedroeg en de verkeerde visie had en na de dood naar de hemel ging, dan ben ik het wel met hem eens.
Maar als hij zegt dat iedereen die zich slecht gedraagt en de verkeerde visie heeft, na de dood in de hemel terechtkomt, dan ben ik het niet met hem eens.
Ook als hij zegt: ‘Zij die daar anders over denken hebben het bij het verkeerde eind.’, ben ik het niet met hem eens.
Ook als hij koppig vasthoudt aan wat hij zelf gezien en ontdekt heeft en beweert: ‘Dit alleen is de waarheid, al het andere is onzin.’, dan ben ik het niet met hem eens. En waarom? De kennis, vervat in de grote analyse van karma door de Voleindigde, is anders.
‘Verder, Ananda, als een asceet of brahmaan zegt dat er goede daden zijn, dat er een vrucht van goed gedrag is, dan ben ik het met hem eens.
Als hij zegt dat hij een persoon zag die zich in dit bestaan van slecht gedrag onthield en de juiste visie had en na de dood naar de hemel ging, dan ben ik het ook met hem eens.
Maar als hij zegt dat iedereen die zich onthoudt van slecht gedrag en de juiste visie heeft, na de dood in de hemel terechtkomt, dan ben ik het niet met hem eens.
Ook als hij zegt: ‘Zij die daar anders over denken hebben het bij het verkeerde eind.’, ben ik het niet met hem eens.
Ook als hij koppig vasthoudt aan wat hij zelf gezien en ontdekt heeft en beweert: ‘Dit alleen is de waarheid, al het andere is onzin.’, dan ben ik het niet met hem eens. En waarom? De kennis, vervat in de grote analyse van karma door de Voleindigde, is anders.
‘Verder, Ananda, als een asceet of brahmaan zegt dat er geen goede daden zijn, dat er geen vrucht van goed gedrag is, dan ben ik het niet met hem eens.
Als hij zegt dat hij een persoon zag die zich in dit bestaan van slecht gedrag onthield en de juiste visie had en na de dood naar de hel ging, dan ben ik het wel met hem eens.
Maar als hij zegt dat iedereen die zich onthoudt van slecht gedrag en de juiste visie heeft, na de dood in de hel terechtkomt, dan ben ik het niet met hem eens.
Ook als hij zegt: ‘Zij die daar anders over denken hebben het bij het verkeerde eind.’, ben ik het niet met hem eens.
Ook als hij koppig vasthoudt aan wat hij zelf gezien en ontdekt heeft en beweert: ‘Dit alleen is waarheid, al het andere is onzin.’, dan ben ik het niet met hem eens. En waarom? De kennis, vervat in de grote analyse van karma door de Voleindigde, is anders.
Hier begint de grote analyse van karma:
‘Ananda, wat betreft de persoon die zich in dit bestaan slecht gedraagt, de verkeerde visie heeft en na de dood in de hel terechtkomt, die heeft vroeger of later [ in nabije of verre vorige levens ] slechte daden begaan die een leedvolle ervaring met zich mee kunnen brengen of die heeft op het moment van sterven een verkeerde visie opgevat (4). Daardoor komt hij na de dood in de hel terecht. Dat hij zich in dit bestaan misdraagt en een verkeerde visie heeft, daarvan plukt hij al in dit leven of bij een volgende wedergeboorte de vruchten.’
‘Verder, Ananda, wat betreft de persoon die zich in dit bestaan slecht gedraagt, de verkeerde visie heeft en na de dood in de hemel terechtkomt, die heeft vroeger of later goede daden begaan die een aangename ervaring met zich mee kunnen brengen of die heeft op het moment van sterven de juiste visie opgevat. Daardoor komt hij na de dood in de hemel terecht. Dat hij zich in dit bestaan misdraagt en een verkeerde visie heeft, daarvan plukt hij al in dit leven of bij een volgende wedergeboorte de vruchten.’
‘Verder, Ananda, wat betreft de persoon die zich in dit bestaan onthoudt van slecht gedrag en de juiste visie heeft en na de dood in de hemel terechtkomt, die heeft vroeger of later goede daden begaan die een aangename ervaring met zich mee kunnen brengen of die heeft op het moment van sterven de juiste visie opgevat. Daardoor komt hij na de dood in de hemel terecht. Dat hij zich in dit bestaan onthoudt van slecht gedrag en de juiste visie heeft, daarvan plukt hij al in dit leven of bij een volgende wedergeboorte de vruchten.’
‘Verder, Ananda, wat betreft de persoon die zich in dit bestaan onthoudt van slecht gedrag en de juiste visie heeft en na de dood in de hel terechtkomt, die heeft vroeger of later slechte daden verricht die een leedvolle ervaring met zich mee kunnen brengen of die heeft op het moment van sterven de verkeerde visie opgevat. Daardoor komt hij na de dood in de hel terecht. Dat hij zich in dit bestaan onthoudt van slecht gedrag en de juiste visie heeft, daarvan plukt hij al in dit leven of bij een volgende wedergeboorte de vruchten.’
‘Aldus, Ananda,
Er is karma dat onheilzaam is en onheilzaam lijkt.
Er is karma dat onheilzaam is en heilzaam lijkt.
Er is karma dat heilzaam is en heilzaam lijkt.
En er is karma dat heilzaam is en onheilzaam lijkt.’
Volgens het commentaar gaat het hier respectievelijk om:
het karma van degene die slecht doet en naar de hel gaat,
van degene die slecht doet en (door in vroegere levens gestelde goede daden) naar de hemel gaat,
van degene die goed doet en naar de hemel gaat en
van degene die goed doet en (door in vroegere levens gestelde slechte daden) naar de hel gaat.
Aldus sprak de Verhevene. De eerwaarde Ananda was verrukt en verheugde zich over zijn woorden.
(sutta ingekort)
2.Cula-Kammavibhanga-Sutta MN 135
3.In de zogenaamde ‘Tathaga-preek’, die de verlossingsweg van de Boeddha beschrijft en die veelvuldig in de suttas beschreven wordt, vertelt de Verhevene, dat hij in de nacht van zijn ontwaken, na het doorlopen van de vier meditatiestadia (jhana), de drie vormen van weten ontwikkelde: het zich herinneren van vele vroegere levens, de kennis van de vernietiging van mentale vergiften en het derde omschrijft de Verhevene: ‘Met mijn zuivere, bovenmenselijke, helderziende oog zag ik hoe de wezens heengaan en weer oprijzen (…) ik onderkende hoe zij overeenkomstig hun karma wederboren worden’ (Maha-Saccaka-Sutta MN 36).