‘Marie was net tien dagen getrouwd toen ze stierf, haar man was opgeroepen voor militaire dienst. Zij en haar ouders waren in de woning van de familie Bellaart, haar schoonouders. Die lag tegenover hun eigen woning in de Vredenoordlaan in Rotterdam Als ze thuis waren gebleven hadden ze het Duitse bombardement waarschijnlijk overleefd. Hun eigen woning brandde pas later uit’.
Elk jaar in de maand mei kwamen bij mijn moeder de herinneringen boven aan de gebeurtenissen op veertien mei 1940, toen Duitse militairen Rotterdam bombardeerden. Terwijl haar woning in Rotterdam-Noord gespaard bleef, waar ze met haar drie kleine kinderen doodsangsten uitstond, kwamen een paar kilometer verderop in Kralingen haar tante Alie de Wal (47) en haar van oorsprong Duitse man Toon Coerver om het leven door de (brisant)bommen die op die wijk vielen. Marie, waarmee ik deze tekst begon, de zeventienjarige dochter van Alie en Toon en op dat moment hoogzwanger, stierf ook. Tien dagen er voor was ze met de vader van haar baby getrouwd. De doden zijn pas op drie juni 1940 begraven.
‘Als ze thuis waren gebleven hadden ze het Duitse bombardement waarschijnlijk overleefd.’ Hoeveel pech kan je hebben in een inferno.
‘Hun woning brandde pas later uit. Ze konden er ook makkelijker in en uit. De zoon van Alie en Toon, Wim, is door mariniers onder het puin vandaan gehaald. Zijn haren hadden al vlam gevat. Hij smeekte de mariniers om ook zijn moeder te redden, die kermde van de pijn, maar dat kon niet meer. Hij zag haar levend verbranden. Een afschuwelijke ervaring. In de woning waren dertien mensen, onder wie de familie Bellaart, ze zijn allemaal gestorven. De resten van Alie en haar man en dochter zijn in één kist gestopt en op Crooswijk begraven. Op de begraafplaats is een herinneringsnaald opgericht met erin een boek waarin alle namen van de slachtoffers van het bombardement staan vermeld.’
Het bombardement trof ook andere familieleden. Ze raakten dakloos maar overleefden het bombardement. De branden woedden dagen, rond de elfhonderd Rotterdammers vinden de dood, 24.000 huizen worden verwoest. Nog diezelfde dag worden de wapens neergelegd. Nederland geeft zich over.
Het zijn teksten uit mijn familiearchief waaruit ik citeer. De hele oorlog door schreven mijn familieleden elkaar brieven. Ze wonen op grote afstand van elkaar, zodat er een goed beeld ontstaat van hoe de situatie in verschillende delen van Nederland is. In het begin van de oorlog is er nog genoeg te eten en zijn de misdadige plannen van de nazi’s om Joden, zigeuners, homoseksuelen en andersdenkenden te vermoorden, nog niet ten uitvoer gebracht. Of nog niet bekend. Er is in die brieven sprake van berusting of van verzet. Naarmate de jaren vorderen worden de brieven ook ernstiger van toon. Het openbare leven ligt zo goed als stil, reizen is bijna onmogelijk. Brieven werden nog wel bezorgd.
Op 1 april 1945, zo vlak voor de bevrijding van het Westen van Nederland, arriveert er een brief bij een nicht van mijn moeder in Beekbergen. De afzender, een familielid, van de brief woont in Schiedam. Hij schrijft over de dood van zijn vrouw Aartje. De volgorde van de beschreven gebeurtenissen lijkt nu bizar, maar geven een beeld van de belangrijkheid van zaken zoals die werden ervaren. De dood was prominent aanwezig, elke dag weer.
‘Beste Gretha. Ik wil heel goed geloven dat jullie aangeslagen waren toen jullie het bericht van het overlijden van Aartje kreeg. Nu, ik vind het zoo verschrikkelijk dat ik er geen woorden voor kan vinden.(…) Hoe gaat het met U allen en met tante Diets. Wordt dat al wat beter? En je vader? Werkt die nog in zijn tuin? Dan zullen jullie zeker wel aardappels genoeg hebben? Nu hier is de toestand haast niet om uit te houden met het eten. Maar zoodra ze het overgeven staat er een groote partij levensmiddelen klaar voor de arme provincies Noord- en Zuid Holland en Utrecht. We snakken er naar. We krijgen wel eens een heerlijk stukje brood uit Zweden, met 125 gram fijne boter, maar dat is de mond getergd.’
En dan, bijna terloops, wordt in die brief een ramp tussen al die andere rampen beschreven. Een oorlog is niet alleen dodelijk en vernietigend maar stompt blijkbaar ook het vermogen om de belangrijkheid van gebeurtenissen te rangschikken af. Of is een dode dichtbij belangrijker dan een dode iets meer verderop? Dan zestig doden verderop.
‘Aartjes zuster Dien is op Zondag precies twee weken geleden na Aartjes dood met haar beide kinderen door de V1 (vliegende bom van de Duitsers die op Engeland werden afgevuurd) getroffen en was met zestig mensen allen op slag dood. De V1 viel precies op haar huis en maakte een trechter in de grond van 7 meter diep. Alle huizen in de omtrek waren in puin. Het gebeurde Zondagsmorgens tusschen 7 en 8 uur.’
En dan gaat de briefschrijver weer verder met voor hem belangrijke zaken maar voor mij nu ditjes en datjes. Oorlog stompt af. De grootsheid van lijden valt voor ons anno nu nauwelijks te begrijpen. We vieren Koningsdag met klompendansen, maken ons –terecht- druk over plofkippen en de vele teken door de zachte winter. ‘Hij zag zijn moeder voor zijn ogen levend verbranden.’ Zestig mensen op slag dood. Zestig miljoen mensen dood, in die Tweede Wereldoorlog. Zes miljoen mensen in gaskamers van de nazi’s vermoord. Nooit is het vrede.
Ook boeddhisten brengen geen vrede. We leren met een eeuwenoude truc –ogen dicht en zitten- onze emoties te handlen. Los te laten, niet vastklampen. In het nu leven. Zoals ook die briefschrijver uit Schiedam deed. ‘Hoe gaat het met U allen en met tante Diets?’ Ons leven is net een brief. Maar het verleden is nooit ver weg. Word ook in het nu niet uitgepoetst, het is een kras in een grammofoonplaat. Een nieuw Auschwitz is nog elke dag in ons aanwezig, zei minister Timmermans een paar jaar geleden in Washington, toen hij het planten van een loot van de beroemde kastanjeboom van Anne Frank bijwoonde. Er vallen bommen en raketten op onschuldige burgers in Oekraïne.
Moedig voorwaarts!
BIJSLUITER: het lezen van deze columns kan leiden tot groot geestelijk ongemak, woedeaanvallen, depressies, onbeheerst gedrag, angstaanvallen, maagzuur, zweten, ongeloof, twijfel aan eenieder, straatvrees, lange tenen en het geloof in het eigen gelijk. Bij de lezers. Scheldpartijen en een onbedwingbare drang om te reageren zijn waargenomen. Sommigen willen mij corrigeren. Of bedanken. Of prijzen. De drang om in verzet te komen is waargenomen, het abonnement op te zeggen. Sommigen besluiten de krant niet meer te lezen, of te boycotten. Er kwaad over te spreken. Te janken of te vloeken. De straat op te gaan om te demonstreren maar niet weten waartegen. Het boeddhisme de rug toe te keren. Of aan de drugs te gaan. En zo gaat het maar door.
Wouter ter Braake zegt
De enorme aantallen slachtoffers zijn niet voor te stellen. De gebeurtenissen, beschreven in de brieven en verhalen van de familie wel, die brengen het leed echt binnen. Die raken, maken het leed en de gruwelijkheden voorstelbaar. En als je dit leed vermenigvuldigt met miljoenen, wordt het weer onvoorstelbaar.