Kennen jullie dat gevoel van vanzelfsprekendheid? Elke ochtend ontbijt, elke avond een bed om in te slapen, een lichaam dat zo ongeveer doet wat je wil, als het mooi weer is allen in de file naar zee, in juli Tour de France. In het huis van mijn ouders beschouwde ik de schoorsteenmantel als vanzelfsprekend. Die is er altijd geweest en zou er altijd zijn. Die is getuige geweest van toen ik als kind fantaseerde in de huiskamer dat ik in het doel stond van een of andere grote ploeg, Real Madrid of Arsenal of zo, en memorabele reddingen deed waarvan Thibaut Courtois alleen maar kan dromen. Die schoorsteenmantel was er ook toen ik ernaast, in de zetel, dankzij een stripboek in de wereld van Meden en Perzen aan het rondlopen was, vol ontzag voor hun fraai gevormde gevlochten baarden, en jaren later was hij er nog op zaterdagnacht toen ik soms moe, soms beneveld, soms met liefdesperikelen, soms gewoon onverschillig of zwartgallig thuiskwam van een avondje uit. Het was niet altijd een vrolijke tijd in mijn hoofd en hart. Of daarbuiten. Is de wereld ooit al een vrolijke plek geweest? Tenzij je hart in overvloed klopt. Wat mogelijk is. Maar toen niet, toch niet voor mij. Toen geloofde ik in niets en dat was vanzelfsprekend. Of juister: ik had zo graag geloofd dat er iets was dat de moeite waard was maar ik vond niets. En dat stemde me niet vrolijk.
Nog jaren later speelden mijn kinderen in die huiskamer met nog steeds dezelfde schoorsteenmantel, het wapenschild van de stad in tegeltjes erin verwerkt. Het huis werd ouder, de tegels, de vloer, de schoorsteenmantel en plots waren mijn ouders gestorven, stond het huis te koop en werd er gerenoveerd. De schoorsteenmantel werd uitgekleed, ontmanteld, afgebroken. Het leek wel op vergankelijkheid. Dat kan best wel even een schok zijn, iets dat je als vanzelfsprekend beschouwt is er plots niet meer. Nu ja, plots. Het gebeurt niet plots. Maar door de vanzelfsprekendheid ervaar ik het als plots. Om het met Wordsworth te zeggen, alles vervaagt in het licht van de gewone dag.
Ken je trouwens het gevoel van zelf als vanzelfsprekend gezien te worden? Als het zout bij de frietjes. Ik kan het daar best wel eens moeilijk mee hebben en weet je waarom? Omdat er dan geen ruimte is om mijn talenten en kwaliteiten in de verf te zetten, omdat er dan de dreiging is dat alles wat ik goed gedaan heb, beschouwd kan worden als iets dat er altijd al geweest is en altijd zal zijn. Ik heb al eens gezien in mezelf dat ik daar behoefte kan aan hebben. Hete stoom die uit een kokende waterketel komt. Ja…jarenlange blootstelling aan onderricht over dienstbaarheid en over de illusie van een onveranderlijke identiteit kan soms kansloos lijken tegenover dat immense universum van de zelfgerichte mens. De zelfmens. Maar geloof me, het is niet kansloos, het heeft effect. Ik word er zeker niet moedeloos van. Ik kan er zelfs de humor van in zien. Nu ja, meestal toch. Dat hangt af van het klimaat van het moment in mijn hart. Is het open en stabiel, warm en zacht genoeg om een onverwacht buitje te ontvangen? Of is het hart betrokken, bewolkt, gesloten en donker en wil het dat buitje neerbliksemen zodat de zelfmens veilig blijft?
Hoe meer ik het beschouw, hoe meer ik kan zien dat een hart niet kansloos hoeft te zijn. Overvloedig kan zijn. Kan kloppen vanuit overvloed…er is genoeg…het leven stroomt en is veranderlijk, je hoeft je ogen niet te sluiten voor beperkingen én je ziet de mogelijkheden en het potentieel, je ziet de kwaliteiten van jezelf en anderen. De zelfmens die in een ander mens wordt. Mag je dan niet meer zeuren? Ach, zeur dan. Kan ook wel eens zijn waarde hebben. Maar kan je, durf je je ook eens te verheugen en blij te zijn voor een ander? Of geraak je maar niet los van “wat zit er hier in voor mij”? Als een vriend een mooi gedicht geschreven heeft, ben je dan blij? Of glimlach je als een rolmops in azijn hopend dat het gedicht nooit zal gelezen worden? Of wens je stiekem dat jij het geschreven zou hebben, niet je vriend? Eigenlijk is de vraag “wat zit er hier in voor mij” ook heel vanzelfsprekend in onze wereld. Waar is de tijd dat we het gras voelden groeien en naderende regenwolken konden ruiken, dat we dankbaar waren voor de zon en de maan, voor de aarde die zwol van vruchtbaarheid. Waar is de tijd dat we dieren vol respect en met een gevoel van ontzag doodden om te kunnen overleven, dat we de goden en geesten verzochten onze woonst te zegenen? Dat gemeenschap nog gewijd werd aan iets dat als sacraal aangevoeld werd? Nu zijn er twee lettertjes, twee armzalige, schriele, karige, miezerige lettertjes die een ganse kosmos vullen. IK. Arme mens. Wanneer ga je opstaan en je werkelijke potentieel waarmaken? Ben je echt geboren om elke dag te pendelen in een overvolle trein of in lange files met motoren die steeds stilvallen, net als het hart van hun bestuurders? Ben je echt geboren om langzaam maar zeker af te stevenen op die burn-out omdat je je wil conformeren aan wat je denkt dat van jou verwacht wordt? Of dat je denkt jezelf te moeten bewijzen? Ben je echt geboren om niet verder te kijken dan je seculiere, materiële wellness-neus? En wat dan met die wonderlijke wereld? Die wonderlijke wereld van duizenden werelden van dieren, planten, mensen, sterren, zichtbare en onzichtbare wezens? Die wonderlijke wereld van bezieling die overal doorheen ademt en waar we kunnen naar luisteren als ons hart tenminste niet begraven wordt onder wolken van vanzelfsprekendheid. Knoppen groeien aan een twijg, bladeren vallen, huid wordt slapper, een peuter zet zijn eerste stapjes, de aarde beeft, ons hart leeft. Er is een voortdurend veranderend schouwspel te zien en te beleven van mogelijkheden, van verandering en vernieuwing, van iets wat er voorheen niet was, er dan wel is, en wat later er niet meer is maar aanleiding is voor het ontstaan van weer iets nieuw. Nooit vanzelfsprekend en steeds een mogelijkheid om anders dan voorheen te leven. Ook al zeur je en glimlach je als een rolmops in azijn.