Al twee columns schrijf ik over herkenbaarheid van boeddhisten, volgers van de dhamma die zich boeddhist noemen. Beroepshalve ken ik heel wat boeddhisten, maar privé niet. Ze zijn voor mij ook niet herkenbaar aan hun daden, drijven geen voedselbanken of opvang voor onderbruggenslapers.
Voor mij is het boeddhisme toch meer een theoretische beoefening gericht op het eigen ik dat weer niet van zichzelf bestaat. Sommige boeddhisten gaan soms een weekje de straat op, onder daklozen, maar keren altijd weer terug naar de eigen woning en het bedje in de slaapkamer.
Toen ik een kind was woonde ik met mijn ouders in het Oude Noorden van Rotterdam en vlakbij, ik kon het vanuit het raam van onze etagewoning zien, een rooms-katholieke kerk met daarachter een nonnenklooster. Deze vrouwen kwamen nooit buiten, een non stond als portier degenen te woord die aanbelden. We leefden toen nog in een verzuilde tijd, in mijn hervormde familie was maar één katholiek, tante Cor, de vrouw van oom Piet.
Mijn ouders voedden de gevoelens niet van het anders zijn, maar ik rende altijd langs het klooster als ik op weg was naar mijn grootouders, een paar straten verderop, zo bang was ik naar binnen getrokken te worden en spoorloos te verdwijnen. In het voorjaar, ik geloof met Palmpasen, trok er altijd een processie door onze straat, met volwassenen in pij en kinderen met houten kruisen waarop figuren van brood, op weg naar de kerk. Ik keek ernaar vanachter het raam.
Vandaag bedacht ik: als er een boeddhistisch klooster in die straat was gevestigd, met mannen in vreemde gewaden en gewoontes en processies door onze straat, beelden en wierook, gebedsmolens, zou ik dan ook langs dat klooster gerend zijn, bang te worden ontvoerd? Ik denk het wel, het wij en zij was toen zo gewoon bij ons, bij vrijwel iedereen. Dat gevoel verdween toen ik ouder werd, de moeder van mijn kinderen kwam uit een RK-nest, net zoals mijn huidige vriendin, de kleindochter van zeevisser Thijmen. Af en toe prikte ik een vorkje met een RK-pastor in een gerenommeerd restaurant en een andere RK-pastor bleek boeddhistische sympathieën te hebben.
Mensen hebben behoefte aan labels, zo blijkt in de praktijk. En aan uiterlijkheden. Toen ik lid was van de Centrale Ondernemingsraad (COR) van de VNU kreeg ik van de hoofdbestuurder een speldje uitgereikt, bedoeld om te dragen op een jasje of hemd. Het witte bordje van de OR. Anders dan anderen.
Moedig voorwaarts!