Het voordeel van een crisis zoals het coronavirus die uitlokt is dat het verborgenheden genadeloos blootlegt. Hoe we in het Westen bijvoorbeeld na de bankencrisis voor de zoveelste keer in de geschiedenis zijn ingedommeld in ons cocon van weelde en veiligheid. En hoe angst voor een levensbedreigend virus arm en rijk voor een tijdje gelijk voor de wet maakt.
Mijn vriendin mailde me -van een veilige afstand dus- een column van de hoogleraar klinische psychologie en psychopathologie Ariane Bazan. Zij schrijft dat het ‘haar (blij) zou verrassen mocht deze epidemie ons leren hoe we de wereld eerlijker verdelen. Hegel zei het zo: “De mens leert uit de geschiedenis dat de mens niets leert uit de geschiedenis.” [1] Grote vooruitgang in onze beschaving kwam er volgens haar vaak pas na veel ellende en zelden als resultaat van redelijk inzicht. Inderdaad, ook na een vorige dreigende pandemie van het SARS-virus keerde men na alle opwinding en wereldwijde solidariteit terug naar de business as usual van ieder voor zich.
Een dodelijk virus zorgt plots voor een gevoel van hoogdringendheid. Politici laten het onderling gekibbel even achterwege en concentreren zich op een efficiënte aanpak van de crisis. Volgens Ariane Bazan ‘heeft het virus de figuur van de dood opnieuw in ons leven gekatapulteerd. (…) De dood kan plots en blind treffen, jong en oud, de meest voorbeeldigen en de minst verdienstelijken. We kunnen niemand betichten, niemand bevechten en niemand berechten.’ Inderdaad, het virus confronteert ons niet enkel met een mogelijke dood, maar voor mensen die een probleem hebben met alleenzijn is het beangstigend en voor ons allen maakt het bestaande kwetsbaarheden alleen maar groter. Tegelijk zien we nu overal scènes van oprechte solidariteit en belangeloze inzet. Maar als keerzijde van de tragedie zien we ook de komedie van breed uitgesmeerde, tenenkrullende sentimentaliteit.
Ariane Bazan: ‘Het tragische levensgevoel (van de westerling) is het gevoel dat we controle verliezen over het in leven blijven zelf. Als iets ons wakker kan schudden, is dat het wel. Het kan autoritaire regimes aanzuigen die, al was het op een illusoire manier, krachtdadiger optreden dan de democratieën en hun onzekere wetenschappelijke verhaal, zodat we naar het comfort van de slaap kunnen terugkeren. Maar misschien kan het ook, en wellicht tegelijk, leiden tot een intieme ‘reset’ van het ethische perspectief, met een grotere bereidheid zichzelf te dragen en een groter gevoel van urgentie om aan het leven zin te geven, nu we aan den lijve ervaren hoezeer alles van waarde weerloos is.’
We zijn nu massaal solidair met elkaar. We vergeten graag dat we mentaal nog steeds niet rijp genoeg zijn om ook solidair te zijn met moeder natuur en haar flora en fauna. Het zou sentimenteel zijn om te stellen dat moeder natuur wraak neemt door ons te besmetten met SARS via civetkatten en met corona via vleermuizen. Maar toch. Waarom kunnen we de lucht enkel vrijwaren van het fijnstof van vliegtuigen als een virus ons dwingt om aan de grond te blijven?
In het boeddhisme is onwetendheid de voornaamste oorzaak van lijden. Een vorm van onwetendheid is ontkennen. Is het niet opvallend hoe de populistische machtshebbers van de VS, Engeland, Brazilië en Turkije aanvankelijk het coronagevaar ontkenden? Alsof zij beseften dat zij plots met de realiteit geconfronteerd konden worden, de realiteit van hun kunstmatig imago van ongenaakbaarheid waarachter ze hun onmacht en kwetsbaarheid verbergen.
Wat corona vooral genadeloos blootlegt is hoe we in deze maatschappijvorm onbelemmerd recht menen te hebben op rijkdom en macht. Omdat we er hard voor werken, maar het mag eventueel ook via list en desnoods via geweld. Tegelijk zijn we er op een sentimentele manier van overtuigd dat we even vanzelfsprekend recht hebben op geluk. We willen vrij zijn maar tegelijk moet het leven zich aan onze voorwaarden onderwerpen. Zo werkt het niet in de reële wereld en zo komen we weer bij nog een oud boeddhistisch inzicht: hebzucht creëert angst omdat we altijd op onze hoede moeten zijn voor wie of wat ons bezit bedreigt.
Een jongen van acht drukt onze innerlijke tweespalt treffend uit: ‘We bouwen een muur over heel ons land met een dak erover, maar met veel ramen zodat we de zon nog kunnen zien.’ [2]