De Boeddha wordt in de teksten vaak ‘de meester of de leraar’ genoemd. Dit impliceert dat er leerlingen of volgelingen zijn. Wie waren deze mensen, die het (karmische) voorrecht hadden om in de nabijheid van de Verhevene te leven?
In de Pali-Canon en dan vooral in de Vinaya vinden we hierover een schat aan informatie.
De discipel die het meest in de Pali-Canon vermeld wordt is Ananda. (1) Onder de vooraanstaande monniken neemt hij een bijzondere plaats in.
Hij werd op dezelfde dag geboren als Siddhattha Gotama en hun vaders waren broers, dat maakt dat hij dus de neef was van de Boeddha.
Ananda had drie broers: Anuruddha, Mahanama en Pandu en één zus, Rohini.
Anuruddha trad net zoals Ananda toe tot de monnikengemeenschap en bereikte het arahatschap, het volledige ontwaken. Mahanama, die niet toetrad maar huishouder en lekenvolgeling bleef, werd een één-maal- terugkeerder (iemand die nog één volgend leven te gaan heeft). Van Pandu weten we enkel dat hij de bijna uitroeiing van de Sakya clan, dat plaatsvond tijdens het tachtigste levensjaar van de Boeddha, overleefde.
Rohini leed aan een ernstige huidziekte en leefde teruggetrokken. Na een voordracht van de Boeddha over karma, de wet van oorzaak en gevolg, werd zij een ‘stroombetreder’ (eerste niveau tot ontwaken).
Ananda was 37 jaar toen hij in de orde intrad. Daar werd Belatthasisa, een volledig ontwaakte monnik, zijn leraar. Hij was een gewillige en ijverige leerling en bereikte al tijdens zijn eerste regenseizoen retraite het niveau van ‘stroombetreder’.
Zijn eerste jaren als monnik waren uitsluitend gewijd aan het zuiveren van zijn geest. Hij voelde zich prima in de sangha en prees zich gelukkig om te kunnen trainen in de nabijheid van gelijkgezinde geesten.
Toen de Boeddha 55 jaar oud was werd Ananda zijn persoonlijke verzorger. Hij had zich, toen de Verhevene zijn monniken hierom vroeg, niet kandidaat gesteld maar werd door de sangha als de meest geschikte kandidaat naar voren geschoven. De Boeddha stemde in met hun voorstel.
Ananda vroeg, alvorens toe ze zeggen, acht gunsten.
Als eerste gunst vroeg Ananda dat de Boeddha als deze, bijvoorbeeld, een kleed cadeau zou krijgen, dit niet aan hem zou doorgeven. Ten tweede, dat de Boeddha voedsel dat voor hem bestemd was niet aan hem zou geven. Ten derde, dat de Boeddha een voor hem bereidde slaapplaats niet aan hem zou afstaan en ten vierde dat een persoonlijke uitnodiging voor de Verhevene niet automatisch Ananda zou omvatten.
Ananda verklaarde dat het bekomen van deze vier gunsten moest voorkomen dat de sangha zou kunnen zeggen dat hij de benoeming had aanvaard met het oog op persoonlijk gewin; iets wat in het verleden, bij vorige verzorgers van de Verhevene, wel vaker was voorgekomen.
Naast deze vier negatieve voorwaarden had Ananda ook vier positieve wensen. Ten eerste vroeg Ananda dat, als hij voor een maaltijd zou worden uitgenodigd, hij deze uitnodiging aan de Boeddha zou mogen doorgeven. Ten tweede dat, als er personen uit vreemde, verre streken de Verhevene kwamen bezoeken hij deze zou mogen begeleiden. Ten derde dat als hij, wat betreft de Dhamma, enige twijfel of vragen zou hebben, hij hiermee steeds, ten allen tijde, bij de Verhevene zou terecht kunnen. En ten vierde, dat als de Boeddha een leerrede zou uitspreken, waarbij Ananda niet kon aanwezig zijn, de Verhevene deze leerrede later voor hem, zou herhalen.
De achterliggende gedachte van Ananda bij deze vier wensen was het besef dat zijn taak als verzorger van de Boeddha zijn eigen vooruitgang op het nobele pad niet in de weg mocht staan.
De Boeddha stemde in met de verzoeken en tot aan de dood van de Verhevene, vijfentwintig jaar later, bleef Ananda zijn trouwe verzorger en begeleider.
De functie van Ananda omschrijven als bediende, verzorger, begeleider of secretaris is onvolledig, hij was veel meer.
Op het fysieke vlak zorgde hij dat er water was voor de Boeddha, zorgde hij bij ziekte voor medicijn, veegde de verblijfplaats van de Verhevene en sliep in zijn nabijheid. Hij herstelde de kleding van de Boeddha en hanteerde de waaier op hete dagen.
Maar ook organisatorisch had hij verantwoordelijkheid. Na een bijeenkomst van de monniken was Ananda de laatste die de ruimte verliet en controleerde hij of er niets was achtergebleven. Hij regelde de afspraken van de Verhevene, bracht berichten over en bemiddelde tussen verschillende partijen.
Zoals toen een groep luidruchtige monniken door de Boeddha werd weggestuurd (2). Het was ook Ananda die, toen de stiefmoeder van de Verhevene Pajapati hierom vroeg, bij de Verhevene pleitte voor het opnemen van vrouwen in de sangha (3).
Ananda zag zijn taak niet zozeer als barrière die de meester afschermde maar meer als brug tussen de Boeddha en zijn volgelingen.
Morgen bekijken we in deel twee wat er geschreven is over het karakter van Ananda en hoe zich dit weerspiegelt in zijn omgang met de andere monniken.
1.’Ananda, the guardian of the Dhamma’ BPS 1975
2.Catuma-Sutta MN 67
3.Vinaya Culla vagga 10,1,2
G.J. Smeets zegt
Wie was Ananda?
Ananda is een literair personage in de Pali Canon. Historisch is er helemaal niets over Ananda bekend. Het zou wel netjes – correct – zijn geweest als André Baets dat erbij had vermeld. Elke historicus en Indoloog weet dat de Pali Canon legendarisch materiaal is. Het past boeddhisten anno 2017 mijns inziens niet om te doen alsof de Pali Canon een info-bron is. De canon is inspiratie-bron, niks meer en niks minder, maar ze is geen info-bron.