Dat wij onze creativiteit maar mogen aanboren om nog vele vormen van oneindige leegte aan de bestaande toe te voegen.
Het “universum beschikt over een oneindig groot aantal mogelijkheden tot bevrijding. Men zegt wel eens dat het boeddhisme met zijn nadruk op het lijden pessimistisch is. Inderdaad is het allereerste onderricht van de Boeddha ‘alles is lijden (skt. dukkha)’. Onze wereld is een oceaan van lijden, zonder begin en zonder einde. Tegelijkertijd leert het boeddhisme dat diezelfde wereld beschikt over een oneindig aantal middelen om zich van dit ontzagwekkende leed te bevrijden.”
Dit is een citaat uit een van de favorietste van mijn favoriete boeken over boeddhisme, het boek Vormen van oneindige leegte door Nico Tydeman uit 1990 (p. 192). Het is een verslag van een tweetal reizen, in de tweede helft van de jaren tachtig, naar Japan, waar het boeddhisme zich toont in een veelvoud, in een waaier van uiterlijke vormen en praktijken. Al deze vormen, hoe verscheiden ook, brengen ieder op eigen wijze de oneindige leegte, een kerninzicht van het boeddhisme, tot uitdrukking. Het reisverslag is doorspekt met rake waarnemingen en wijsheden die je in contact brengen met de levende traditie, weg van doctrinair denken en verstarde discussies over gelijk en ongelijk.
Oorspronkelijke verlichting
Het boek van Tydeman heb ik ter hand genomen omdat ik zat te piekeren over vijf betekenisvolle bladzijden in het begin van het monumentale boek van Jacqueline Stone, Original Enlightenment and the Transformation of Medieval Japanese Buddhism (1999). Zoals de titel van het boek aangeeft, gaat het over oorspronkelijke verlichting, een typische karakteristiek van het Japanse boeddhisme. Levende wezens zijn ‘intrinsiek’ al verlicht, al is deze verlichting voor de ongeoefende leek ongerealiseerd.
Oorspronkelijke verlichting (‘hongaku’ in het Japans) heeft antecedenten in het Chinese boeddhisme, legt Stone uit. Vanaf het begin hebben de mahayanateksten over boeddhanatuur en ‘tathagatagarbha’ (de ‘embryo’ van het boeddhaschap in ieder van ons) vragen opgeroepen over de relatie tussen onwetendheid en de geest, voorgesteld als van nature zuiver.
We komen hier in het rijk van de metaforen die de boeddhistische filosofie door de eeuwen heen heeft voortgebracht. In de geest zijn heilzame en onheilzame zaden opgeslagen, een gevolg van het geaccumuleerde karma, is een zo’n metafoor die je in het eigentijdse boeddhisme nog steeds tegenkomt, bijvoorbeeld bij Thich Nhat Hanh.
Stone schetst heel pregnant, in de gortdroge taal van de boeddhologie, hoe de notie van oorspronkelijke verlichting evolueerde in de alomvattende denksystemen van Tientai (een school die zich baseert op de Lotus Sutra) en Huayen (een school die zich baseert op de Avatamsaka Sutra). Het zenboeddhisme heeft onderdelen van al deze stromingen geabsorbeerd en put tot op de dag van vandaag uit voorstellingsvormen die teruggaan op het Chinese en Japanse boeddhisme. Over veel van die voorstellingsvormen is door boeddhistische leraren tijdens die wordingsgeschiedenis intellectuele strijd geleverd.
Spanningsveld
Oorspronkelijke verlichting heeft zen diep beïnvloed, wat niet betekent dat het door iedere leraar voor vanzelfsprekend wordt aangenomen. Het is een begrip dat zijn bestaan mede dankt aan de ‘nihilistische’ roep die de school van Nagarjuna met zijn nadruk op leegte aan het boeddhisme gaf; een poging met een positieve formulering een wending aan het boeddhisme te geven, zonder uit het oog te verliezen dat oorspronkelijke verlichting ook maar een vorm van oneindige leegte is.
Hier betreden we een spanningsveld dat in de geschiedenis van het boeddhisme veelvuldig aanleiding heeft gegeven tot controverses omdat sommigen in oorspronkelijke verlichting een ‘substraat’, een gereïficeerd ‘zelf’ ontwaren dat via een achterdeur toch weer een bodem in zicht brengt van de oceaan van lijden, die echter zonder begin en zonder einde heet te zijn. Van Dogen wordt gezegd dat hij er bedenkingen over had, al is niet duidelijk of dit misschien een interpretatie is die latere volgelingen in zijn geschriften willen lezen.
Voor de zenbeoefening is het van belang altijd de dynamiek van loslaten en stilzetten van overerfde beelden en metaforen geactiveerd te houden. Mahayana, waarvan zen een vertakking is, kent een potpourri aan zulke voorstellingen die, welbeschouwd, niet altijd goed verenigbaar of te rechtvaardigen zijn. Geest, ‘Mind’ in het Engels, wat is dat in wezen toch een raar begrip.
Het is niet uitgesloten dat een individuele beoefenaar, of een stroming binnen de brede baaierd van zen, ooit uit de bocht is gevlogen (of vliegt) door toch, wellicht onbedoeld, zoekend naar een positieve formulering van de ervaring, een vorm van ‘atman’ te importeren. Maar als traditie heeft zen ook de eigenschap om zichzelf telkens te vernieuwen en dor hout te kappen. Althans, dat hopen we maar.
Ontwikkelingspotentieel
Weten wat de herkomst is van beelden en metaforen, is een onderdeel van de studie waarmee zenbeoefening gepaard kan gaan. De inzichten ter harte nemen van de boeddhologie is soms onvermijdelijk. Maar liever lees ik een boek als Vormen van oneindige leegte dat aanschouwelijk maakt van welke vormen van bevrijding het boeddhisme allemaal gebruik kan maken. Want van Stone ga ik aarzelen en me afvragen wat ik nu wel en niet weet, terwijl ik als zenbeoefenaar die vormen op een andere manier tegenkom, zonder ervan in verwarring te raken.
Alleen al de zenmeditatie ondergaat in mijn beleving een vorm van bevrijding wanneer je er, in het voetspoor van wat Tydeman schrijft, iedere denkbare vorm in kwijt kunt. Iedere vorm, dat omvat naar mijn idee zowel de Satipatthana Sutra als de nembutsu, en alles wat zich verder als vaardig middel aandient. Hier ontspringt een rijke bron van innovatie en experimenteren met andere, nieuwe vormen die we in onze eigen tijd ontwikkelen, los van de traditie. Experimenteren we eigenlijk wel genoeg?
Maar vooral doet Vormen van oneindige leegte me beseffen dat zenboeddhisme kan en moet putten uit andere mahayanatradities. Zen moet zichzelf niet opsluiten in zijn eigen historisch gegroeide vormen, maar openstaan voor alles wat andere boeddhistische (en niet-boeddhistische) tradities aan middelen tot bevrijding aanreiken. En, zoals gezegd, zelf nieuwe vormen exploreren! Wat dit laatste betreft zie ik in Ton Lathouwers, om zijn taalgebruik, een belangrijke exponent van vernieuwing die hopelijk verder wordt gedragen door zijn leerlingen.
Lang leve Mahayana, met zijn zichzelf revolutionerende ontwikkelingspotentieel. Dat wij onze creativiteit maar mogen aanboren om nog vele vormen van oneindige leegte aan de bestaande toe te voegen.