In afwachting van de mogelijk volgende amputatie (linker bovenbeen) kennen mijn dagen drie terugkerende elementen: angst, stress en pijn. Afleiding biedt het observeren van de medemens. En wat ik zie is vooral overvloed en onbehagen.
Vreemd genoeg kikker ik daar van op. Op straat zie ik bijna alleen maar mensen met gezonde benen die de indruk wekken psychisch stabiel te zijn. De meesten hebben iedere dag geld om boodschappen te doen, wat ik niet van mezelf kan zeggen. Maar het collectieve chagrijn mag er ook wezen.
In mijn dorp valt het mee, maar ik begrijp niets, de enkele keren dat ik televisie kijk. Of ik zie uitzinnig woedende mensen, helaas nogal vaak met hun vuisten zwaaiende moslims, of gierend lachende talkshowtypes, die allemaal erg snel praten. Er wordt hard en veel geapplaudisseerd. Waarom is dat?
De onderdrukte hysterie van de mens zou nader bestudeerd moeten worden. Misschien lost dat het wereldraadsel op.
Nu er dinsdag een ct-scan van de buik en het linker bovenbeen wordt gemaakt, heb ik vooral doodsangst. Ik vraag me af wanneer de aderverkalking mijn hart bereikt, of misschien is dat al gebeurd. De twee slagaders in het been zagen er twee jaar geleden nog prima uit. Met andere woorden: het vaatlijden rukt op in diverse sectoren van mijn lichaam. Dat ik laatst te horen kreeg dat er ook een slagader in mijn rechter onderarm dicht zit, was het definitieve bewijs.
Doodsangst heeft als voordeel dat het, vooral in combinatie met mijn chronische pijn, hevig bewustzijn vernauwend werk. Daardoor pieker ik niet over mijn schulden, de wurgende situatie op de aardappeltermijnmarkt of de vraag hoe hard Engelbaasje me gaat uitlachen als ik haar ten huwelijk vraag.
Ik vraag me alleen maar af of ik mijn zoon van 14 volwassen zal zien worden. Gelukkig maakt hij vaart, want hij scheert zich al.
Niet te ontkennen valt dat de afgelopen 7 weken van rampspoed na tegenslag ook een cynische testcase voor mijn aangeboren labiliteit zijn. Als ik de komende operatie stabiel overleef, ga ik geloven dat een bipolaire aard te overwinnen is.
Ik bedoel: ik heb in mijn hoofd door de stress allerlei festiviteiten meegemaakt, en overigens ook iemand om het leven gebracht, en ik heb weken vrijwel non-stop lopen piepen van de pijn, maar ik ben niet depressief, manisch of psychotisch geworden.
Lichtpunt
Van mijn huisarts moest ik het niet hebben. Ze gaf me precies een week morfine en stopte toen de bezorging omdat ze me te verslavingsgevoelig vindt.
Diezelfde huisarts weigerde tevens bij me op huisbezoek te komen, om mijn afstervende vinger te monitoren omdat, aldus haar assistente, „uw armoede geen indicatie is voor mijn huisarts om op huisbezoek te komen.’
Wat zou Mark Rutte vinden van die interpretatie van de participatiesamenleving?
Ik moet overigens benadrukken dat ik me geen seconde verveel. Het bedwingen van doodsangst in combinatie met chronische pijn is een dagtaak.
Uiteraard zoek ik afleiding, en ik let niet alleen op overvloed en onbehagen, of hysterie op de televisie. Ik bel zowaar wel eens iemand op (wat ik vrijwel nooit doe), ik maak veel kilometers met de rolstoel en vrienden en vriendinnen met goede sonarsystemen sturen me zakjes uitgelezen ganja, een veel betere pijnafleider dan morfine. Dat is mijn lange neus naar de huisarts.
Voor ik hier drama dreig te bouwen: doodsangst went heel snel. Het heeft weinig met paniek te maken. Eerder met een vaag soort chagrijnige verveling. Het kwaad is banaal, schreef Hannah Ahrendt. Ik denk dat de dood nog veel stompzinniger is.
Geef een reactie