Een barre tijd vraagt om een loflied op de poëzie. Want dichters koesteren kernwaarden en stoeien in opperste vrijheid met bijpassende beelden. Zo openen ze verwaarloosde en ongedachte perspectieven. Wie een gedicht leest, wordt op een ander been gezet. Drie kenmerken van poëzie zorgen daarvoor. Ze is meerstemmig, uitdagend onduidelijk, en voorlopig. Die drieslag past verrassend goed bij een kritische kijk op een barre tijd. En trouwens ook bij levensbeschouwingen.
Meerstemmig
Dichterlijke taal heeft meer betekenislagen. De dichter boort die lagen aan. In de diepte liggen metaforen als diamantjes te wachten om aan het licht te komen en te schitteren.
Een metafoor koppelt twee afzonderlijke domeinen aan elkaar. Het ene domein is bekend en helder: een diamant. Het andere vraagt om duiding: wat doet een dichter met metaforen? Iedereen weet wat een diamant is. Die kennis helpt om te begrijpen wat opgediepte metaforen teweegbrengen: een schitterend inzicht. De dichter is een mijnwerker.
Ik had ook een heel andere metafoor kunnen gebruiken, zoals: de dichter struint een bloemenmarkt af en scoort een mooi boeket. Het enorme repertoire aan metaforen zorgt voor onbeperkte meerstemmigheid, steeds met beelden die aandacht vragen door de onverwachte combinatie van domeinen.
Uitdagend onduidelijk
De zoektocht naar een mooie metafoor veroorzaakt een prettige verwarring. Welk beeld past het best bij wat ik wil zeggen? Onduidelijkheid blijkt geen bezwaar, ze zorgt eerder voor een uitnodigende uitdaging. Duidelijkheid en onduidelijkheid gaan spannend samen. Wie zegt geen gevoel te hebben voor poëzie, kan daar vaak niet mee overweg. Poëzie is per definitie ongerijmd, zelfs op rijm.
De lezer kan zodoende uit een gedicht heel andere betekenissen opgraven dan waar de dichter mee kwam. Poëzie lezen is herschrijven zonder een woord te veranderen. Zo maak je je een gedicht eigen. Door de onduidelijkheid te verkennen, deel je in de dichterlijke vrijheid. De sluizen van de betekenisgeving staan wijd open, de taal stroomt.
Voorlopig
Als de verbeelding op gang komt, begint het gevecht met een baaierd aan mogelijkheden. Eventjes kan de dichter glimlachen om de veroverde vondst van het volmaakte beeld – om vervolgens te fronsen: maar het kan beter! Echt geslaagd is een gedicht nooit, omdat in de gelaagde diepte nog mooiere diamantjes liggen te wachten. Of, met die andere metafoor: je kunt altijd met een mooier boeket thuis komen.
Dat voorlopige van poëzie kan frustreren, maar de verwachting doet de dichter opveren. Het volgende gedicht moet altijd weer treffender zijn, ook al kan de definitieve verwoording nooit gevonden worden. Achter ogenschijnlijke welsprekendheid wordt gestameld. Maar stamelen is geïnspireerde tongentaal. Dichten is continu spelen met verbeelding.
En proza dan?
Poëzie is een spelverdeler. Proza is een spelbederver. Ze laat zich gebruiken als machtsmiddel. Wetten, decreten, reglementen en verkiezingsleuzen (MAGA!) leggen gedrag vast. Macht beperkt speelruimte. Machthebbers kunnen met een eigen wereldbeeld politiek bedrijven, maar het verhaal erbij is zelden meerstemming, uitdagend onduidelijk, of voorlopig. Duidelijkheid en doeltreffendheid staan voorop. Macht en proza leven in symbiose.
Barre tijden
In barre tijden viert proza daarom hoogtij. Spraakmakers stelen het woord en dicteren hun opdrachten. Ze roepen op luide toon en overstromen de media. In die sfeer is poëzie de blinde vlek van proza-taligen. Maar ook de reddingsboei voor wie nog weet heeft van wat medemenselijk is.
Voor wie het doorziet, houdt de dichtkunst de herinnering levend aan het alternatief. Proza neemt mensen gevangen, poëzie bevrijdt hen. Dichters ondermijnen foute macht. Protestsongs klinken. In poëzie komt de verbeelding weer aan de macht. Zelfs dat zinnetje is meerstemmig: er wordt nieuwe macht uitgeoefend, èn de gevestigde macht wordt aangetast.
Levensbeschouwelijk
Levensbeschouwingen, of ze nu religieus zijn of juist helemaal niet, onderscheiden zich doordat ze spelen met de mogelijkheid van een alternatieve werkelijkheid. Die laat zich denken, wensen, verbeelden. Alles wat ons overstijgt en beperkt, kan omgedacht worden tot iets dat zinvol is. Poëzie – meerstemmig, uitdagend onduidelijk, en voorlopig – is voor levensbeschouwelijke taal de uitgelezen werkvorm. Zo kun je mysteries, visioenen en dromen verkennen. De drieslag levert een divers veld op met visies op een andere werkelijkheid, of die nu als heilig wordt gezien of volstrekt seculier.
Omdat levensbeschouwingen bepaald niet machtsvrij zijn, kan proza ook daar spelbederver worden. De visie kan een dogmatische leer worden, vastgelegd in proza dat als heilig of in ieder geval maatgevend gezien wordt. Letterlijkheid vervangt de dubbele bodem. Hiërarchie belemmert dichterlijke vrijheid. De alternatieve werkelijkheid ligt vast in wettisch proza. Mensen leven dan maar half.
Geef een reactie