In ziekenhuizen gebeuren vreemde zaken door en onder patiënten. Er lijkt een heel andere sociale orde te heersen dan in de buiten maatschappij. Mogelijk komt dat omdat je het ziekenhuis niet kan verlaten als andere patiënten je kwetsen en ongelukkig maken.
Een familielid van mij lag deze week enkele dagen in een ziekenhuis voor onderzoek en behandeling. Daardoor verplaatste ze zich met een rollator die ze stalde aan het voeteneind van haar bed. Twee vrouwen patiënten in dezelfde kamer vonden dat ongepast, terwijl er nog anderhalve meter restte als doorgang. Ze zaten aan een tafeltje te fluisteren en keken het familielid vreemd aan. Die besloot het contact met de twee te mijden nadat ze de vrouwen had gevraagd ‘of er iets was’.
Het familielid ervoer dat als een nare situatie, juist in een ziekenoord ben je op elkaar aangewezen, met troost, begrip, solidariteit.
Ik mijd ziekenhuizen en detentiecentra voor ouderen en hulpeloozen, met de bingo en zomers een ijsje op z’n tijd. Het personeel kan er niks aan doen dat ik mijd, het is mijn eigen beleving. Ik heb die afkeer van mijn moeder geërfd, ze had een krantenknipsel waarop te zien was hoe de ouderen in zo’n centra verzameld waren. Nooit wil ik daarin terecht komen, zei ze tegen mij, met daarin mensen voor wie ik zelf niet heb gekozen. Het is haar inderdaad bespaard gebleven.
Helaas kon ik zelf opnames in ziekenhuizen niet voorkomen. Lang geleden werden er nieuwe stalen heupgewrichten in mij geplaatst. De opnames waren van korte duur, enkele dagen. ’s Morgens kreeg ik te horen dat ik die dag ontslagen werd uit het ziekenhuis, zo heet dat. En ik aangekleed maar wachten en wachten op de chirurg en zijn gevolg. Begin van de middag verliet ik het ziekenhuis. Ik ontsloeg mezelf. Uren later arriveerde de chirurg aan mijn nu lege bed. En begon een zoektocht door het ziekenhuis, zelfs in het ziekenhuis restaurant, hij kende mijn voorkeur voor een patatje met een kroket. Later bij een controle moesten we er beiden smakelijk om lachen, om mijn vertrek.
Een andere keer dat ik voor korte tijd in het ziekenhuis terecht kwam kwam ik op een kamer terecht met een lastige en verbaal drukke man, zo waarschuwde het personeel mij. Ik nam het voor lief. Zittend in een stoel zag ik hoe een verpleegkundige de patiënt met enig geweld een kop soep naar binnen probeerde te gieten. ‘U moet eten’, zei de verpleegkundige. Uren verliepen in stilte, er was helemaal geen verbaal geweld. De deur ging open en de andere opgenomene werd door een verpleegkundige gecontroleerd. ‘Wilt u even de kamer verlaten, uw kamergenoot is enkele uren geleden overleden,’ zei het personeelslid.
Waarschijnlijk na de soep, dacht ik.
Moge iedereen gelukkig zijn, met name jij.
Vrede en alle goeds, zeggen de Franciscanen.
Moedig voorwaarts!
