Vandaag moest ik heel veel aan mijn oma, de moeder van mijn moeder denken. Mijn oma Trui woonde in het Oude Noorden van Rotterdam en mijn ouders (later) in een nieuwe wijk in die stad. Elke woensdag was mijn oma bij ons, ik herinner me dat nog goed. Tot mijn achtste woonden oma en ons gezin in het Oude Noorden van de stad en hadden we een organisch contact, op loopafstand.
Mijn oma was een lieve en ook aparte vrouw, ze had veel vrienden in de Rotterdamse kunstenaarswereld en hield erg veel van ons, haar kleinkinderen. Mijn moeder was enigst kind.
Het leven verstreek. Mijn oma begon te dementeren, steeds meer. Opa was gestorven en ze woonde alleen in haar huurwoning in het Oude Noorden en ze vergat pannen van de gaspit en petroleumstel te halen, de straat dreigde af te branden. Mijn moeder en zussen hielpen haar in haar huis te blijven wonen. Tot het moment aanbrak dat dat ook niet meer ging. Oma kreeg door dat ze moest verkassen naar een zorginstelling en dat wilde ze niet. Ik ben vernoemd naar haar man, mijn opa, Johannes. ‘Laat Joop maar komen’, zei ze tegen mijn moeder en zus, die zou al die onzin van verkassen wel teniet doen.
En zo zat ik daar op een middag in haar woonkamer, als de Beul van Noord. Ze keek mij afwachtend aan en ik vertelde haar dat ze niet langer daar in haar eentje kon blijven wonen. Ik vond het verschrikkelijk. Ze gaf haar verzet op, verhuisde naar een zorginstelling en stierf binnen enkele maanden.
Het is best wel lang geleden maar ik ben dat moment, dat advies nooit vergeten. Ik voelde me een soort Judas.
Moge iedereen gelukkig zijn, met name jij.
Vrede en alle goeds, zeggen de Franciscanen.
Moedig voorwaarts!

Geef een reactie