In die heftige eerste drie maanden van dit jaar was er één bepaalde week waarin ik ongeveer een half uur per nacht sliep. In die week ging er een beerput in mezelf open. Daar kwam een enorme modderstroom aan opgeslagen pijnlijke herinneringen uit. Grote en kleine pijn, grote en kleine trauma’s, vanaf mijn geboorte tot aan dat moment. Ineens kwam dat allemaal aan de oppervlakte. Familieperikelen, jaloezieën als kind, strubbelingen met mijn progressieve ziekte, vernederingen op school, de pijn van verbroken relaties, pijn van allerlei gebeurtenissen door mijn leven heen. Zelfs het niet hebben van een kind kwam voorbij. Echt van alles smeet zich ineens heel duidelijk zichtbaar en invoelbaar als hete, oprispende lava vanuit een diep onderbewuste naar buiten.
En het deed me op een diep gevoelsniveau -in plaats van louter rationeel- beseffen wat een ondoorgrondelijke blauwdruk ik als mens ben. En hoe alles wordt opgeslagen en meegenomen in de rest van mijn leven. En wat voor een illusie het is te denken dat ik met alles wel in het reine kan komen of zou kunnen verwerken. Of überhaupt zou kunnen kennen. En wat een illusie het is te denken dat dit huidige moment dit alles *niet* in zich zou dragen. Maar dat ik het juist met dat alles gewoon doe, moet doen, leven. Dat dat leven ís.
guido zegt
Begrijpelijk en heel herkenbaar Marloes!
Van de andere kant kun je karma m.i. niet oplossen door ermee te gaan worstelen en het lijkt me dat je ook niet moet verwachten dat er iets van Dharma komt bovendrijven door te stoeien met karmisch materiaal.
Wat is dan het volstrekt andere waar Boeddha het over had, het ongeborene of hoe je het ook wil noemen?
Waarmee ik maar wil zeggen dat werken met je strubbelingen noodzakelijk is, maar dat dat iets anders is als het toelaten van Dharma. In het hier en nu verwijlen kan dan ook snel een truuk worden, een plat perspektief (Ton Lathouwers sprak weleens van de hier en nu maffia).
Om te voorkomen dat je jezelf aan de haren uit de modder wil proberen te trekken, zul je iets moeten vinden waar je je hart tot rust kan laten komen. Ik denk dat daar een sleutel zit om verder te kunnen komen in je zoektocht, wat ik ook terug herken in o.a. de stukken van Jules Prast over Shinran, die wat mijn betreft gaan over eigen inzet enerzijds en overgave anderzijds.
In ieder geval veel kracht en wijsheid toegewenst in je moeilijke periode!
Marloes zegt
Misschien staan eigen inzet en overgave niet zo recht tegenover elkaar..
guido zegt
Vullen elkaar aan zou ik zeggen, waarbij overgave reikt waar eigen inzet niet komen kan.
Ronald zegt
Alleen al het delen met mij en anderen is HELEN. Ja, we zijn ALLEEN. En ja, we zijn VERBONDEN.
Ik kan je ‘natuurlijk’ niet echt invoelen. Maar ik kan je wel, … PROBEREN in te voelen.
Het ga je goed Marloes !
Warme groet.
frans zegt
De poort waardoor het universum ademt, opende zich, de muur die het ik en de omgeving scheidt viel in duigen. We zagen de sjamanen als een gevederde slang het licht binnengaan. Zij zetten in het energetische universum hun werk voort. Het was een moment waarop we gezamenlijk angst en vreugde, pijn en blijdschap, hartelijkheid en wreedheden achter ons lieten en de vrede van mededogen binnengingen. Wij, de jongeren, bleven achter. Op aarde viel de duisternis in. Drie dagen van duisternis. Van buitenaf werd de duisternis gevuld met verlangen. Verlangen naar licht en vrede. Dat zaadje stak op de ochtend van de vierde dag zijn koppie boven de aarde uit. Een nieuwe cyclus was aangebroken. Zover was het nog niet. Op het moment dat de drie dagen aanbraken, gaf de schaduw een allesdoordringende, ijzingwekkende schreeuw waarin afschuw en onbeschrijfelijke angst weerklonk. Ieder levend wezen werd daardoor geraakt. De schaduw realiseerde zich wat hij had aangericht. Zelfs de schaduw heeft licht nodig om zijn praktijken te kunnen botvieren. Nu zag hij slechts zichzelf. Die aanblik was onverdraaglijk, ook al zag hij niets. Zijn gevoel vertelde meer dan voldoende. Koude, kille, dodelijk precieze walging. De schaduw kon geen kant op. Hij zat gevangen in het wrede web dat hijzelf had gesponnen. In totale paniek rende hij her en der. Overal waar hij kwam, heerste het verlangen naar licht en vrede. Nergens was ook maar één veilig plekje. Hij had met zijn daden zichzelf ten gronde gericht. Ondertussen gebeurde er ook iets anders: niemand ontkomt aan de schaduw. Zelfs de heerser van het dodenrijk niet. Vandaar dat hij ooit eens beloofd had, dat, als de nood werkelijk overal was, hij de doden vrij zou laten. Op het moment dat de weerzinwekkende, door merg en been gaande kreet van de schaduw door het dodenrijk schalde, wist de heerser dat de tijd gekomen was. Op zijn teken begonnen de trommelaars van de vier windstreken op de enorme trommen te slaan. De gil van de schaduw had de doden verstard. Hun energie was tot staan gebracht. De doden stonden doodsangst uit. Op dat moment dreunde de eerste klap van de trommen door het dodenrijk. Wierpen de trommen hun energie het dodenrijk in. Langzaam kwam er beweging in de immense groep doden. Geleidelijk versnelden de trommelaars hun ritme. Sneller en sneller ging het. Op aarde verliepen er drie dagen. Die derde middernacht roffelden de trommelaars zo een razend ritme, dat de doden als een wilde orkaan het dodenrijk uiteen deden barsten. Nu was ook de grond onder de voeten van de schaduw volkomen verdwenen. Op dat moment stak het daglicht van de vierde dag een nieuwe dag aan’.