Avond. Lome oogleden stoppen de straatstenen van mijn gemoed onder – kil en vochtig. Geen verkwikkende slaap maar een tegen de vlakte gaan in een woestenij van uitgedroogde emoties, vergeten verlangens, afgebrande dromen, doornige behoeften. Wrakstukken en een mond vol zand. De vermoeidheid wrijft de slaap uit haar ogen. Vergeefs.
Ochtend. Zonovergoten velden, duikende kieviten, mild vocht in het gras, het gele huis in Arles. Een schip vaart de Schelde af zonder op-of omkijken. Op het doel af, vastbesloten, rustig, stil. Het vaart. Het schip weet wat te doen en maakt er zich verder niet druk om. Het schip vaart.
Als de ochtend valt over de avond zal ik vrij zijn ‘and rise to the sky’ (*). En vaar ik de Schelde af.
(*) naar The Bony King of Nowhere (Travelling Man).