Het geestesoog gericht op het midden, op de openheid tussen alles in. Dit is de plaats. Namu Amida Butsu. Voorwaardelijk ontstaan. Deze en andere flarden laat ik voorbij vliegen zonder de gedachten te volgen, totdat de verpleegkundige me komt halen om plaats te nemen op de schuiftafel die me heen en weer door de scanner gaat bewegen.
In de wachtkamer zit ik rustig te lezen in de Engelse vertaling van Het hart van Boeddha’s leer door Thich Nhat Hanh. Ik ben te vroeg voor mijn afspraak en heb dus enige tijd te overbruggen.
Eigenlijk had ik voor vandaag als lectuur Dit is de plaats meegenomen, de jongste Edel Maex. Dat ben ik voorlopig echter kwijt aan mijn vrouw, die het aantrof in een meegenomen tas. Ze kende het niet, maar is meteen verkocht.
Mijn vrouw heeft in het centraal gelegen ziekenhuisrestaurant plaatsgenomen terwijl ik van onderzoek naar onderzoek sjok. Tussendoor vertelde ze me net vol vuur het verhaal van Sudhana. Ook die sjokte wat af, langs tweeënvijftig leraren om precies te zijn, om terug te keren waar hij begon, bij de bodhisattva Maitreya, naar het schijnt een ervaringsdeskundige op het gebied van wijsheid en mededogen. De boodschap? Niets te bereiken. Zoekt niet, en gij zult vinden. Wat? Dat, wat er altijd al geweest is, recht onder uw neus.
Eenvoudige wijsheid
Ik heb het boek van Edel Maex al drie keer van kaft tot kaft verslonden. Dit is er zo eentje waarin je altijd kunt blijven lezen om er iedere keer iets nieuws in te ontdekken. Het verhaal van Sudhana komt uit de Avatamsaka Sutra. Mijn vrouw is geïnspireerd door de eenvoudige wijsheid van het boek, door de pakkende warmte ervan en het gebrek aan onnodige opsmuk. Dit is van hart tot hart geschreven.
Het hart van Boeddha’s leer draag ik in elektronische vorm altijd bij me, tezamen met nog een veertigtal boeken (inclusief de Pali Canon en het complete oeuvre van Dogen), al mijn favoriete muziek en een verzameling podcasts. Wijsheid voor ieder moment, of het nu is wanneer ik me thuis in mijn bed ziek en ellendig lig te voelen of plotsklaps moet worden opgenomen. Dit laatste is de afgelopen jaren helaas verschillende keren gebeurd, met en zonder ambulance voor de deur. Maar ook in het ‘gewone’ leven komt het uit om alles bij de hand te hebben.
Mijn lezers moeten me maar vergeven dat ik geregeld schrijf over ziekte en ziekenhuizen. Samen met een aantal anderen behoor ik nu eenmaal tot de minderheid van zieke zenboeddhisten. Als eenpersoonsfractie kom ik graag op voor deze minderheid, mij altijd bewust van het rake woord van Bassui: “Wie is hij die ziek is?” Maar verder vind ik dat begrip kweken voor het leven van mensen met een chronische ziekte, boeddhistisch of niet, een waardige zaak is.
Mijn ziektebeeld plaatst mensen vaak voor raadsels. Waarom schrijf je eigenlijk zo veel als je zo vaak ziek bent, vroeg iemand me onlangs. Lieve mensen, ik schrijf mede ómdat ik ziek ben en langs deze weg nog dharma kan delen met anderen die, wanneer het hen belieft, wel in staat zijn dit in sangha of meditatiegroep te doen.
Bron van bevrijding
En zo zit ik in de wachtkamer verdiept in Thich Nhat Hanh. Ik heb hoofdstuk vijf opgeslagen, ‘Is alles lijden?’. De kritiek op moderne boeddhisten, onder wie ook Thich Nhat Hanh, is dat zij het leerstuk van het voorwaardelijk ontstaan anders opvatten dan de Boeddha in de Canon. Interdependentie, ‘interzijn’ in de taal van Thich Nhat Hanh, geldt bij mahayanaboeddhisten de geschiedenis door als bron van bevrijding. ‘Dit is de plaats.’ Thich Nhat Hanh zou er nog een schepje bovenop doen door de manier waarop hij zich met zijn geëngageerde boeddhisme verder naar de wereld toe manoeuvreert.
In hoofdstuk vijf verweert Thich Nhat Hanh zich tegen deze kritiek en ik laat me graag door zijn beargumenteerde uitleg overtuigen. Hij voert het verschil van interpretatie van voorwaardelijk ontstaan terug op misverstanden die rezen toen in de eeuwen na de dood van de Boeddha uiteenlopende scholen ideologieën gingen vormen op basis van selecties uit de Canon.
Je mist naar mijn gevoel toch iets belangrijks wanneer je de latere ontwikkeling van het boeddhisme buiten haakjes wilt plaatsen, maar omgekeerd mis je in Mahayana ook iets belangrijks wanneer je de Canon niet tot je kernbronnen rekent. Deze is niet slechts een voorbereiding geweest totdat de wereld klaar was voor Boeddha’s ware openbaring in de mahayanasutras. Dat is je reinste boeddhistische apekool, de overerfde maar helaas nog steeds opgediende schotel van de mythologische marketing van Mahayana, die de sporen draagt van de onzekerheid die de auteurs van de apocriefe sutra’s moeten hebben gevoeld zonder de tastbare autoriteit van een in hun midden levende Gautama.
Eén van de interessante aspecten van Het hart van Boeddha’s leer heb ik altijd gevonden dat Thich Nhat Hanh alles op een rijtje zet, vanaf de Pali Canon tot nu aan toe, zonder toevlucht te nemen tot mythologische kunstgrepen. En dat je het aantal keren dat hij het woord ‘Zen’ noemt, op de vingers van één hand kunt tellen. Net zoals overigens voor Dogen bestaat er voor Thich Nhat Hanh slechts één universeel boeddhisme. Scholen zijn van ondergeschikt belang.
Straling
Mijn naam wordt geroepen en ik verhuis naar een behandelkamertje met een comfortabele, verstelbare blauwe stoel die zo uit de business class van een KLM-vliegtuig kan zijn overgeplant. Ik word aan een infuus gelegd en krijg nucleaire isotopen ingespoten waardoor ik mij qua straling tijdelijk in de richting beweeg van Amida, de boeddha van het onmetelijke licht. Ik word lekker ingestopt in een voorverwarmd laken en mag in het donker het radioactieve goedje een uur op me laten inwerken.
Mediteren in zo’n behandelkamertje, het kan. Op de achtergrond hoor ik in de naastgelegen kamer de scanner zoemen die mijn straling zo dadelijk in een computerbeeld van mijn lichaam zal vastleggen, van top tot teen. Zo kunnen dokters in een oogwenk zien waar zich meer ziekteactiviteit bevindt dan bij de vorige keer dat ik dit ritueel onderging. Een wondertje van de moderne techniek, dat nog niet bestond toen ik meer dan twintig jaar geleden mijn eerste ziekteaanval kreeg. In die tijd werd je nog gewoon opengesneden door een chirurg die in je binnenste hapjes weefsel bij je wegnam voor onder de microscoop.
Het geestesoog gericht op het midden, op de openheid tussen alles in. Dit is de plaats. Namu Amida Butsu. Voorwaardelijk ontstaan. Deze en andere flarden probeer ik voorbij te laten vliegen zonder de gedachten te volgen, totdat de verpleegkundige me komt halen om plaats te nemen op de schuiftafel die me heen en weer door de scanner gaat bewegen. Het is een Philips, gelukkig. Oude beroepstrots, van toen ik nog tot het werkende deel van de bevolking behoorde.
Toevertrouwen
Mijn zenmeester, Nico Tydeman, heb ik onlangs geraadpleegd of de nembutsu wel oké is. Namu Amida Butsu zwelt steeds vaker in mij aan, geheel ongevraagd en ook buiten de ‘officiële’ meditatie om. Je toevertrouwen aan Amida, de oudere broer van Gautama, is een praktijk uit het eeuwenoude Reine Land-boeddhisme. Traditioneel was dit een vorm van boeddhisme voor de gewone man. Ik kan hieraan inmiddels toevoegen: het is ook een vorm van beoefening die bij uitstek geschikt is voor de zieke man (m/v).
De nembutsu is oké, kreeg ik gelukkig te horen, per kerende post. Ik kon het me gevoelsmatig ook niet anders voorstellen. Toevertrouwen is immers loslaten, je openstellen voor het Andere. ‘Dit is de plaats.’ Toch betrap ik me in dat uurtje in die scanner op dezelfde vragen die regelmatig door mijn hoofd spelen wanneer Amida mij roept. Is dit meditatie? Is dit recitatie? Kan recitatie ook meditatie zijn? Is devotie toegestaan? Hoe voorkom je dat je de Anderkracht toch stiekem als een buiten jezelf geplaatste ‘god’ binnensmokkelt?
“Mij roept.” Het is ook onze taal die subject en object tegenover elkaar plaatst. In het Chinees schijnt dit anders te zijn, zoals André van der Braak in zijn inaugurele rede uitlegt. Dit benaderen is balanceren op het slappe koord met als ballast een hele reeks levensechte vragen die zo uit een koanboek kunnen zijn weggelopen.
Zen is en blijft toch mijn ding, de grote ommezwaai in mijn leven die mij na een toevallige kennismaking van binnen heeft omgewoeld, die van ‘coping strategy’ voor een zieke man werd tot leerweg voor het leven. In het begin dacht ik dat het een vreemde hobby was voor mensen die er een genoegen in scheppen te mediteren totdat ze er pijn van krijgen in benen en billen. Inmiddels weet ik beter. Mediteren moet niet, het mag. De Grote Uitnodiging tot de Grote Verwondering.
De nembutsu kan vanuit Zen een aanvullende vorm van beoefening zijn, maar is zenmeditatie ook een aanvullende vorm van beoefening voor eigentijdse Shin-boeddhisten? Ik weet het niet. In die kring wordt nog gedelibereerd over de voors en tegens van meditatie, las ik in het blad dat de Antwerpse Shin-sangha mij heel vriendelijk per mail toestuurt sinds ik in het Boeddhistisch Dagblad een paar keer warm heb geschreven over Shinran, een gedeelde inspiratiebron.
Dankzegging
En wat is de nembutsu eigenlijk? Geen beoefening, zeggen, als ik het goed begrijp, de Shin-boeddhisten die ‘zuiver op de graat’ zijn. Geen beoefening, maar een dankzegging aan Amida dat hij ons altijd laat delen in zijn onmetelijke licht en een plaatsje reserveert voor onze wedergeboorte als bodhisattva, na onze dood. Want ondertussen zijn de meesten van ons toch al te zeer besmet met een karmische erfenis en in beslag genomen door een samsarische sleur om het dagelijks brood, om ons in dit leven op onze bevrijding toe te leggen. Shinran wordt niet moe ons dit voor te houden en dit punt resoneert krachtig bij mij, in die zin dat het je beschermt voor een overspannen verwachting van je vorderingen op de zenweg of, desgewenst, op je pad als bodhisattva.
Een dankzegging. “Dank u voor deze nieuwe morgen, dank u voor deze nieuwe dag,” leerden wij vroeger zingen voor onze eerste heilige communie. “Dank u, dat ik met al mijn zorgen bij u komen mag.” Dat aspect kleeft Amida naar mijn gevoel ook enigszins aan, en dat raakt weer een gevoelige zensnaar. Sudhana. Dit is de plaats.
Want wie bedanken we dan precies? We leven midden in de openheid van Amida’s Anderkracht. Pats boem, hier en nergens anders. Je dat realiseren, lijkt mij eerlijk gezegd genoeg. Al spreekt de stem van de devotie soms onuitgenodigd dwars door mij heen, zonder dat ik hier zo één twee drie een rationele verklaring voor kan vinden. Ik weet ook niet of ik dit voor mezelf moet willen verklaren. Het zijn waarschijnlijk mede mijn oude roomse wortels die devotie in mijn beleving tot een pikant puntje maken. Gewoon laten gebeuren maar, houd ik mezelf voor. Toevertrouwen. Deemoed.
Knuffelen
Nadat de scan ten einde is, spreek ik mijn vrouw weer in het restaurant. Na ruim zesendertig uur vasten voor de scan mag ik eindelijk weer normaal eten. Met mijn radioactieve straling schijn ik geen gevaar te vormen voor de volksgezondheid, al kan het tot twee dagen duren voordat ‘het’ helemaal uit je lijf verdwenen is, voegde de verpleegkundige me bij vertrek toe. “Voorzichtig zijn met knuffelen wanneer u jonge kinderen hebt.” Het klinkt me toch een beetje verdacht in de oren, maar misschien zit ik te veel te hypochonderen.
Mijn vrouw leest inmiddels in een psychologieboek over cognitie en emotie in een samenleving in de ban van prestatie. Cognitie. Emotie. Hoe toepasselijk voor mij. Die twee in evenwicht brengen lijkt wel een van de diepste uitdagingen op mijn eigen boeddhistische leerweg. Hart en hoofd. Prajnaparamita en boekenwijsheid. Ik maakte deze week kennis met de zendichter Ryokan, net zoals ik met een zwak voor Amida. Taigu, was zijn monniksnaam, ‘Grote Dwaas’. Iets meer grote dwaas zou voor mij niet slecht zijn.
Dit is de plaats ligt tussen onze dienbladen in. Met Edel Maex, zelf arts en werkzaam in een ziekenhuis, symbolisch in ons midden, filosoferen mijn vrouw en ik samen over de vraag of meer mindfulness minder mensen medische klachten zou opleveren. En over de vraag of mindfulness hoogwaardiger is wanneer het boeddhistische mindfulness is. Als mijn maaltijd achter de kiezen is, vertrekken we met gezwinde spoed. Het was me het dagje weer wel. Het is een topklasse ziekenhuis waar ik altijd in vertrouwde handen ben, maar buiten is het leven toch beter.