Mijn broer lijkt erg op mij. Uiterlijk dan, want we denken vaak precies tegengesteld. Hij is een typische Bèta, ik ben meer een Alfa. Wij zijn het vaak oneens over belangrijke levensvragen. Soms zijn we het alleen maar oneens om het oneens te zijn, want er is niets leukers dan van standpunt ruilen. Als hij B vindt, vind ik A. Vervolgens moet hij A verdedigen en ik moet B overeind houden. Met alles wat wij kunnen bedenken proberen we vervolgens aangevoerde argumenten onderuit te halen. Dat betekent dat we de houdbaarheid van ons eigen oorspronkelijke standpunt zoveel mogelijk betwisten. En daar gaan we helemaal in op.
Zoals laatst. Ik bevond mij in het bos, bij een vijver. Het was mooi, warm weer. Mijn mobiele telefoon had ik in mijn broekzak. Aan de kraag van mijn T-shirt zat een microfoontje, verstopt onder mijn lange witte baard. Via Bluetooth hoorde ik mijn broer rechtstreeks in mijn gehoorapparaten. Onzichtbaar voor wie niet weet dat ik ze in heb.
“Gaat het wel met u?” hoorde ik ineens een vrouw bezorgd vragen. Ze trok aan mijn mouw.
Ik had haar helemaal niet gezien. Ik stond druk in de lucht te oreren en aangezien ik altijd met handgebaren praat en heen en weer aan het lopen was aan de rand van die vijver, kon het bijna niet anders of zij zag een verwarde oude man.
“Even wachten!” riep ik mijn broer toe, maar dat snapte die dame natuurlijk niet.
“Heeft u hulp nodig?” vroeg zij aarzelend.
“Ik versta niet wat je zegt,” riep ik in de microfoon, en wende mij tot de vrouw. “Waarmee kan ik u helpen?” vroeg ik op mijn beurt. Daarmee was het misverstand waarschijnlijk compleet, want zij had geen hulp nodig, zei ze. Ze wilde mij helpen als ik hulp nodig had.
Om kort te gaan… “Ik bel je zo terug!” sprak ik mijn broer toe, drukte op de knop van de microfoon en verbrak de verbinding. Het kostte enige moeite de hulpvaardige vrouw ervan te overtuigen dat ik geen verwarde oude man was. Wat hielp was het tonen van microfoon, oordopjes en mobiele telefoon.
Toen zij gerustgesteld vertrok, zag ik nog net hoe verderop een groepje mensen naar ons keek. Wat ze zeiden weet ik niet, maar de aanvankelijk bezorgde dame moest hen er blijkbaar van overtuigen dat hulp niet nodig was. Mij werden blikken toegeworpen. En ik dacht: ‘Dit is er nou een voorbeeld van dat iets totaal anders kan zijn dan wat je op het eerste gezicht verwacht.’
Ik belde mijn broer.
“Waar hadden we het over?”
Hij wist het niet meer.
Ik ook niet.
We verbraken de verbinding.