De zendo zat helemaal vol, de gaitan ook. En zelfs het kleine bankje bij de ingang van de zendo – op de tocht en dus in de kou – was bezet. Rijen voor de wasbak, rijen voor de toiletten en rijen voor de waterkokers. Twee extra tafels in de keuken en een extra helper voor de kok. Rohatsu betekende voor Sogenji: topdrukte.
Ieder jaar de eerste week van december vindt in alle Japanse zenkloosters – en dus ook in Sogenji – de rohatsu plaats. Een week die in het teken staat van de verlichting van de Boeddha, traditioneel op 8 december, en die wordt ‘gevierd’ met een extra intensieve osesshin. Nóg meer zazen, nóg langer yaza, en dus nóg minder slapen – en dan ook nog eens het liefst zonder daarbij te gaan liggen. Want iedereen belooft om deze week tot het uiterste te gaan om ‘volledig door te breken’ en ‘de verlichting te bereiken’. En geloof het of niet: van over de hele wereld komen leerlingen van de Roshi naar Sogenji om deze bijzondere week mee te maken.
Ryan, Balász en Levente (die na mij in Sogenji aangekomen waren) moesten daarom zelfs terug naar de gaitan. Omdat alle ‘oudgedienden’ hun plekje in de zendo weer innamen, was er voor hen geen plaats meer. Ik had geluk: ik zat nog net wél in de zendo. Op het allerlaatste kussentje. Niet dat het veel hielp, want het lukte me maar niet om me te concentreren. Urenlang zat ik te denken aan de Fleischmann modelspoorbaan die ik als klein jongetje had. Hoe je de rails zo zou kunnen neerleggen dat je het treintje de andere kant op kon laten rijden zonder het van de rails op te hoeven tillen. En hoeveel wissels je daarvoor dan minimaal nodig zou hebben (zes). Of ik telde hoeveel draken ik – met enige fantasie – kon ontdekken in de scheuren van de betonnen vloer voor me (ook zes, waarvan er twee elkaar in de staart beten). Ik wist natuurlijk ook wel dat het een vorm van ‘weglopen’ was, maar het lukte me vaak niet om er iets tegen te doen.
Het lag niet aan het lange zitten of aan het ‘dringende advies’ om niet liggend, maar zittend te slapen. Eigenlijk ging zittend slapen prima. Al snel keek ik ernaar uit om na yaza mijn plekje in de zendo weer op te zoeken en daar – lekker warm gewikkeld in een dikke deken – een beetje weg te soezen en uiteindelijk zelfs ook te slapen. Een half uurtje voor kaijo (opstaan) werd ik dan wakker en gunde ik het mezelf om nog eventjes te gaan liggen. Waarna ik overigens meteen weer als een blok in slaap viel.
De laatste dag van de rohatsu – of beter: de laatste nacht – is het meest bijzonder. Dan wordt er helemaal niet geslapen, maar gewoon doorgezeten. Om één uur ’s ochtends is er nog een allerlaatste sanzen met de Roshi, waarna ergens tussen twee en drie de rohatsu wordt afgesloten met sutra’s en een kort praatje. Dan is er een kleine maaltijd in de keuken, de ofuro – het hete bad – en tot slot ’s ochtends om zes uur nog met z’n allen op de foto, samen met de Roshi.
Maar ondanks dat vooruitzicht was het laatste uur van de rohatsu zonder twijfel het meest ellendige dat ik in Sogenji heb meegemaakt. Soms komen er door zazen onvermoede krachten vrij, en de krachten die ik toen voelde leken me over de rand van de tan naar beneden te willen duwen. Ik moest letterlijk alles op alles zetten – ook fysiek – om niet voorover op de betonnen vloer voor me te vallen. Zo voelde het tenminste. En dat kostte zoveel kracht, dat ik op een gegeven moment de linkerhelft van mijn gezicht niet meer voelde. Ik had toch geen hersenbloeding!? Zou de ene kant van mijn gezicht nu slap naar beneden hangen? In de zendo hangen nergens spiegels, dus keek ik tijdens de kinhin (loopmeditatie) de anderen indringend aan om te zien hoe ze op me zouden reageren. Maar niemand leek iets vreemds aan mij te zien.
Ik ben nog nooit zo blij geweest als toen ergens rond een uur of twee het laatste belletje klonk en de rohatsu erop zat. Of misschien is blij niet het goede woord; ik was vooral blij dat het voorbij was. Het had me nog nooit zoveel moeite gekost om op mijn kussentje te blijven zitten. En terwijl iedereen naar de keuken liep, bleef ik in de zendo achter. Me afvragend wat ik nou zojuist had meegemaakt. Maar er kwam geen antwoord.
Toen liep ik – mijn handdoek onder m’n arm – ook maar richting de keuken.
In 2012 en 2013 plaatste het Boeddhistisch Dagblad elke veertien dagen het relaas over de belevenissen in een Japans klooster van Bertjan Oosterbeek. Hij bracht daar een jaar door. Wij plaatsen nu opnieuw de hele lezenswaardige serie, echter in een hogere frequentie.
De verhalen ‘Sogenji desu – verhalen uit een Japans zenklooster’ zijn gebundeld en verkrijgbaar als boek en e-book.
(c) 2012 Bertjan Oosterbeek