Op 2 april 2020, alweer bijna een jaar geleden, schreef ik een blog over de pandemie, onder meer aan de hand van José Saramago’s boek ‘De stad der blinden’. Een indrukwekkend boek van deze Portugese Nobelprijswinnaar. Dat gaat over een epidemie, waarin alle mensen blind worden, op één persoon na.
In die blog staat het ongeveer zo: Saramago schreef ‘De stad der blinden’, het verhaal van een epidemie waarin iedereen in de stad blind wordt, uitgezonderd één persoon, die als een spiegel laat zien wat voor sociale processen hier ontstaan, de menselijkheid die niet vanzelf lijkt te spreken.
Bij Saramago klinkt een ernstige sociale kritiek door. Bij hem wordt het doorgeslagen, blinde consumentisme en individualisme getoond, en treden er politici op die ‘een momentum’ gebruiken irreële stokpaardjes te berijden. Bovendien wordt de belangrijke en onvermijdelijke rol van de staatsmacht bij epidemieën getoond. Die rol kan sociaal zijn maar ook dictatoriaal.
En over de betekenis voor de huidige tijd, april 2020: de kritische schrijver toont een sterk sociaal engagement. Inderdaad moet er veel gebeuren, betrek de mensen bij het veranderingsproces en bedenk dat je inderdaad de coronacrisis van veel kanten kunt bekijken en er veel van kan leren. Nog lange tijd zal dat het geval zijn. Argument en actie hand in hand, een voorwaarde! Een momentum van de lange duur.
Slaat de verwoeste natuur terug met zoönosen? Dan wel met behulp van de mens die niet wilde weten wat die deed en heel wat waarschuwingen in de wind sloeg.
Nu, een jaar later, heerst de pandemie nog steeds. Maar het einde lijkt eindelijk in zicht te zijn? Een wens die ook steeds weer vraagtekens oproept, door nieuwe uitbraken, oplopende opnames en het mogelijk opnieuw ontstaan van nog weer meer gevaarlijke varianten van het virus.
Het einde? Zegt Saramago hier ook wat over? Jazeker, ‘De stad der blinden’ eindigt met enkele moralistische uitspraken. Dat mag ook wel na een lange epidemie. In Saramago’s boek kan op het einde, na 300 pagina’s, stukje bij beetje iedereen weer zien. En men ziet een stad die één grote bende is, maar veel mensen, lang niet alle, hebben het overleefd.
Twee passages uit het slot van ‘De stad der blinden’.
‘… de straten moesten vol mensen zijn, de menigte schreeuwde slechts deze drie woorden, Ik kan zien, zij die hun gezichtsvermogen al terug hadden zeiden het, zij die dat plotseling terugkregen zeiden het, Ik kan zien, ik kan zien, het begint werkelijk een verhaal uit een andere wereld te lijken, dat verhaal waarin gezegd werd, Ik ben blind.’
‘Waarom zijn we eigenlijk blind geworden, Weet ik niet, misschien wordt de oorzaak ooit gevonden, Wil je weten wat ik denk, Ja wat, Ik denk dat we niet blind zijn geworden, ik denk dat we blind zijn, Blinden die zien, Blinden die ziende niet zien.’
Dat is te lezen aan einde van het boek, tegelijk het einde van de epidemie, althans bij Saramago. Met het woord ‘Blind’ komen veel interpretatiemogelijkheden naar voren. Is dat met ‘Gezond’ of met het woord ‘Zoönose’ anders? En dat ‘we blind zijn’, kan dat ook duiden op een gezondheid die we vergeten zijn te koesteren? Is het een verhaal over een andere wereld of over die van ons? Bovendien ook nog: hoe zit het precies met schreeuwers die tot in de verkiezingsretoriek toe het verschil tussen gezond en ongezond miskennen, de betekenis ervan overschreeuwen, en het bestaan van gezondheid niet koesteren wanneer zij – in wezen angstig – de hele vraag ernaar vermijden? Ontkenning als het enige houvast? Van de hele wereld?
Saramago’s boek is fictie. Hoe reëel kan dit zijn …
Nog altijd heel leesbaar, hoelang de pandemie ook mag duren: José Saramago, De stad der blinden, Uit het Portugees vertaald door Harrie Lemmens, Uitgeverij J.M. Meulenhoff, 16e druk, Amsterdam 2005. De citaten staan op pagina’s 303-304.