Do you think you have a shitty job? Read this…
Het leven in zenklooster Sogenji bestond natuurlijk niet alleen maar uit ‘op een kussentje zitten’. Er werd ook hard gewerkt. Want samu (Japans voor werk) was voor de training misschien nog wel belangrijker dan het mediteren. Samu is ‘zazen in action‘ – forgetting yourself completely, learning to do the work while polishing your state of mind. De regel was daarom: eerst samu, daarna zazen en dan pas de soetra’s. In die volgorde en niet anders.
Al met al werkten we zo’n 4-5 uur per dag. Iedere ochtend – zelfs op onze vrije dagen – begonnen we met het aanharken van het park. Daarna inside cleaning: het schoonmaken van de zendo, de toiletten, de douche en ons keukentje; de vloeren en tatami vegen; de ramen wassen. Kortom: alles wat schoongemaakt kon worden maakten we schoon, iedere dag opnieuw. In Japan zeggen ze dan ook niet voor niks: ‘zo schoon als een zenklooster’.
De echte samu begon meestal zo rond half tien, na een korte koffiepauze. Het werk kon van alles zijn en hing af van wat er die dag op de grounds van Sogenji te doen was. Vaak werken in het park – bomen en heggen snoeien, grasmaaien, héél veel wieden tussen het mos of bamboe zagen. En ook dingen als de dichtgeslibde afvoerkanalen uitbaggeren, de zandpaden herstellen als het zand na een zware regenbui weggespoeld was, het hete water voor de o-furo (ons grote gezamenlijke bad) klaarmaken, allerlei reparaties uitvoeren, hout hakken en ga zo maar door.
En eens elke 1-2 maanden tōshi kumi. De eerste keer dat ik dat – tōshi kumi – hoorde, vond ik dat heel erotisch klinken, bijna als kama soetra. Zou ik ingewijd gaan worden in de geheime liefdeskunst van zen? Helaas bleek al snel wat de harde werkelijkheid was. Tōshi kumi stond voor toilet dumping.
In Japan zijn er geregeld aardschokken en aardbevingen. Daarom is er op veel plekken nooit riolering aangelegd. Het risico op beschadiging is gewoon te groot en repareren lastig. In plaats daarvan zijn de wc’s van meeste huizen en gebouwen in Japan – en ook die van Sogenji – aangesloten op een ondergrondse septictank. Die wordt dan eens in de zoveel tijd leeggepompt door een tankwagen. Maar omdat het terrein van Sogenji voor zulke wagens ontoegankelijk was, moesten wij onze tanks – zeven in totaal – met de hand leegscheppen. Dat ging ongeveer zo.
Eerst haalden we van het kleine zoldertje boven de zendo de luchtdichte plastic tas waarin de kleren speciaal voor toilet dumping zaten naar beneden. Niet dat die kleren nou zo vies waren of stonken, integendeel. Sommige van de samugi’s (werkpakken) zagen er zelfs beter uit dan die we dagelijks droegen. Het was meer dat er aan die kleren toch ‘een luchtje’ bleef hangen en daarom apart gehouden werden. Dan sloten we alle ramen en deuren van de zendo en kon het echte werk beginnen.
De eerste klus was om ergens op de grounds – liefst ergens achteraf – een diepe kuil te graven, waarin we dan de inhoud van de septictanks konden lozen. Dan haalden we met een lange stok waaraan aan het eind een klein, emmervormig schepje zat de inhoud van de tanks naar boven – een stinkende, geelbruine ‘soep’ waar bovenop nog de onverteerbare vliesjes van de genmai rijst dreven. Die schepten we dan in grote vaten waarin per stuk zo’n 30 liter ging. Twee van zulke volle vaten hingen we dan met touw aan een stevige bamboestok, die we dan met z’n tweeën – één voor, één achter – met de bamboestok op de schouder richting de kuil droegen.
Je moest voorzichtig lopen om te voorkomen dat de inhoud ging klotsen en over de rand liep. En ook om onderweg niet over een van de boomwortels te struikelen, want het was nog best een eind lopen. Bij de kuil liet je ‘de soep’ dan voorzichtig en zonder te spatten uit het vat lopen. En daarna zo snel mogelijk weer terug om de volgende lading te halen, want er was veel werk en weinig tijd. Een zwaar en smerig klusje dus.
Wat leer je daar nou van? Allereerst natuurlijk om dankbaar te zijn voor het mooie rioleringsstelsel dat we hier in Nederland hebben. (Sta daar maar eens bij stil, de volgende keer dat je doortrekt.) Ook dat ik fysiek veel sterker ben dan dat ik ooit had gedacht. Uiteindelijk liep je toch zo’n vijftien keer op en neer, en dat met toch een behoorlijk gewicht op je schouder. De eerste paar keer gaat nog wel, maar dan ga je je schouders toch echt wel voelen. En dan tóch door kunnen blijven gaan, omdat het werk nou eenmaal moet gebeuren.
En dat ook dit ‘gewoon werk’ is en alles went – zelfs de stank en de pijn in je schouders. De weerzin tegen dit soort klussen zit vaak toch vooral in je hoofd. Als je eenmaal bezig bent, dan is er eigenlijk niet zoveel aan de hand. Dan doe je het gewoon. En voor hoeveel dingen geldt dat uiteindelijk wel niet?
So: do you still think you have a shitty job? Think again!
In 2012 en 2013 plaatste het Boeddhistisch Dagblad elke veertien dagen het relaas over de belevenissen in een Japans klooster van Bertjan Oosterbeek. Hij bracht daar een jaar door. Wij plaatsen nu opnieuw de hele lezenswaardige serie, echter in een hogere frequentie.
De verhalen ‘Sogenji desu – verhalen uit een Japans zenklooster’ zijn gebundeld en verkrijgbaar als boek en e-book.
Bertjan Oosterbeek schrijft nog meer verhalen, ook over zen. En die zijn te lezen op zijn website www.bertjanoosterbeek.wordpress.com?
(c) 2012 Bertjan Oosterbeek
Zie ook een mooi interview http://www.bertjanoosterbeek.nl/video.html