Economen hebben het over schaarse goederen. Die schaarste bepaalt het economisch gedrag. Zouden theologen het parallel daaraan kunnen hebben over schaars heil, als drijfveer voor religieus gedrag? Hebben die twee soorten schaarste misschien iets met elkaar te maken?
Een van de aartsvaders van de sociale wetenschappen, Max Weber (1864-1920), vermoedde verband tussen de calvinistische en de kapitalistische grondhouding. Het schaarse heil, een geloofsstuk van de calvinisten, speelt daarin de hoofdrol. Om ondanks die schaarste kans te maken op het eeuwige heil, was gebruik van talenten geboden. Dat moest natuurlijk niet de katholieke ruilrelatie zijn, van de goede werken als garantie op hemels heil, want daar had de Reformatie net afscheid van genomen. Alleen goddelijke genade was bepalend. Een sober en godvruchtig leven werd echter wel aanbevolen. Bijgevolg bleef er vermogen over om in de economie te steken, en dat hielp mooi mee bij de opkomst van het kapitalisme.
Weber redeneert dus van religie naar economie, van idee naar materie. Bij Karl Marx (1818-1883), een andere aartsvader, ging het net andersom: de economische onderbouw bepaalt de ideële bovenbouw. Voor de kapitalistische ondernemer, handelaar in schaars goed, is het leerstuk van het schaarse heil vanzelfsprekend. Inzet van al je talenten is voor een ondernemer bovendien normaal. Wordt die houding dan nog eens ‘s zondags vanaf de preekstoel gepredikt als Gods gebod, dan geeft dat onvermijdelijk zin en betekenis aan doordeweekse bezigheden. De materie is bepalend, en de ideeënwereld weerspiegelt die mooi.
Of je nu Weber volgt of Marx, economie en religie beïnvloeden elkaar.
Maar hoe zit dat dan in onze consumptiemaatschappij waarbij consumenten via de reclame aangepraat krijgen dat er helemaal geen schaarste bestaat? Alles is te koop. Vanavond besteld, morgenochtend in huis.
Zou er dan een lijntje kunnen lopen van de overdaad aan goederen naar een eventuele overmaat aan heil? Of misschien wel omgekeerd. Je zou kunnen denken: als er bij schaarste een verband kan zijn, dan ook bij opgeheven schaarste.
Evangelische groepen vallen bijvoorbeeld op door hun aanbod van overvloedig heil. Geef je hart aan Jezus, dat is de sleutel tot alle heil. Opvallend genoeg werven zulke kerken nogal wat aanhang vanuit de orthodox-calvinistische hoek. Mensen die overstappen zullen het gevoel hebben godsdienstig eerst op een houtje te hebben gebeten en nu voor een feestmaal te zijn uitgenodigd.
Dat gemakkelijk beschikbare heil krijgt een extra dimensie in het zogenaamde welvaartsevangelie of ‘prosperity gospel’. Dat is in sommige evangelische groepen een belangrijke boodschap. Bij de bekering tot religieus heil hoort de belofte van de wonderbaarlijke toegang tot economisch heil. Geef je hart aan Jezus en je krijgt een toegangskaartje tot de consumptiemaatschappij. Al je financiële zorgen zijn voorbij. Hee, toch weer de ruilrelatie…
Dit is een aantrekkelijke boodschap voor mensen die sappelend meedoen in het wereldwijde kapitalistische arbeidsproces, maar zonder toegang tot de consumptiehemel. Opvallend genoeg vertonen sommige voorgangers van dat soort kerken alle trekken van de geslaagde ondernemer. Zij gedragen zich als de CEO van een bedrijf dat met marketingmethoden en multimedia het consumentenproduct ‘religieus heil’ verkoopt. In het geval van het welvaartsevangelie versterken economie en religie elkaar in een opvallend huwelijk tussen idee en materie. De schaarste is vervangen door overdaad van heil èn materie.
Er lijkt dus niet alleen verband tussen schaarse goederen en schaars heil, maar ook tussen overdadig aanbod van goederen en heil.
Hoe de redenering ook loopt, het is fascinerend om te zien hoe mensen in staat zijn om betekenissen te selecteren die hun leven van zin voorzien, of het nu om schaarste gaat of overdaad. Plus dat tegenstrijdige visies mogelijk zijn en niettemin overtuigingskracht hebben.
En iedereen noemt zich christen.
Piet Nusteleijn zegt
Liefde gaat door de maag. Het inhoud van ‘geloof’ wordt bepaald door de mate waarin aan levensbehoeften is voldaan.
Ja. Zo is het. Zo gaat het. Het verband is duidelijk.
“En ieder noemt zich christen”?
Niet iedereen noemt zich christen..