‘Ik ben ook maar een leek’. Vaak gehoord. Meestal gevolgd door een duidelijke mening die begint met ‘maar…’. Nederland telt sinds kort miljoenen virologen.
Wat is de reputatie van de leek? Per definitie ondeskundig? Of toch iemand die best mee kan praten?
Het oudste gebruik van het woord ‘leek’ zal wel religieus zijn (zeg ik als leek). De leek werd in het leven geroepen toen er een bovenlaag van religieuze specialisten ontstond. Dat onderscheid kwam in alle vijf wereldreligies op zodra de economie een overschot opleverde waar de geestelijkheid van kon leven. Politieke gezagsdragers trouwens ook. Dus na de landbouwrevolutie, toen de eerste steden ontstonden.
Intussen is er nogal wat gradatie ontstaan in de status van leken binnen religies. Neem nu het christendom. Ordes in de katholieke kerk kennen vaak een derde orde, bestaande uit leken. Naast het katholieke bisschoppelijke systeem bracht het protestantisme o.a. een presbyteriaans bewind van ouderlingen, leken dus. Leken bekleden sowieso het ambt van alle gelovigen. Quakers kennen geen geestelijkheid en Doopsgezinden geen ambten (wel voorgangers en besturen). Pinksterkerken zijn doorgaans bedreven in het inschakelen van alle kerkleden voor een of andere taak. Er zijn kerken die een preek van de leek op hun rooster hebben staan.
Zo gezien praten gelovige leken inderdaad mee.
Hoe zit het op niet-religieus terrein? In de politiek bijvoorbeeld.
De democratie is zo ongeveer de seculiere variant van het presbyteriaanse systeem. Iedereen heeft stemrecht, zelfs al vind je jezelf een politieke leek. De gang naar het stemhokje vereist geen toelatingsexamen om je deskundigheid te peilen. Als de partijen kieslijsten samenstellen, kijkt men nauwkeuriger, maar een diploma is niet vereist. Leken kunnen zich laten verkiezen. Een hoofdonderwijzer kan minister worden, niet eens van onderwijs.
Toch spreken politici vaak met het aplomb van de deskundige. Macht biedt mensen een podium om met de retoriek van het gezag te spreken. Maar feitelijk zitten politici als leken tussen hun kiezers en de ambtenarij in. De ambtenaren zijn in de politiek de echte deskundigen, onzichtbaar achter regering en parlement. Ambtenaren staan bekend als de vierde macht, goed opgeleid, een soort technocraten. Zij zijn uiteindelijk niet verantwoordelijk, maar wel bepalend voor de inrichting van de samenleving.
Niettemin, ook in de politiek is het onderscheid tussen deskundigen en leken in de praktijk niet zo strikt.
Is er dan helemaal geen exclusieve deskundigheid? Deskundigheid lijkt het monopolie van hoogopgeleiden. Het hoger onderwijs fungeert als deskundigheidsleverancier. Je gaat er in als leek en je komt eruit als gediplomeerd expert.
Maar misschien moeten we de definitie van deskundigheid herzien. Bijvoorbeeld zo: ‘deskundigheid is het vermogen om weloverwogen min of meer betrouwbare betekenissen te selecteren, met de bedoeling een deel van de werkelijkheid zinvol te beleven’.
Deze omschrijving rehabiliteert de leek. Want mensen spelen in allerlei sectoren met mogelijke en onmogelijke betekenissen. Dat geldt voor de virologie, maar evengoed voor de religie en de politiek. En voor de economie, de zorg, de rechtspraak, de media, de schone kunsten, noem maar op. Leken doen daar net zo hard aan mee als beroepskrachten. Uiteindelijk leidt dat tot gedeelde betekenissen en een bepaald type samenleving.
Bij dat spel met betekenissen moeten leken extra goed opletten wat voor rol deskundigen spelen in de machtsprocessen, in welke sector dan ook. Exclusieve kennis biedt toegang tot macht. Macht bepaalt het gedrag van anderen. Welk doel dienen machthebbers en met welke middelen streven zij dat doel na?
Leken verkeren in de marge van de deskundige macht. Juist daardoor kunnen ze kritisch denken en met creatieve ideeën komen. Als kennis macht is, dan delen leken in de macht.