‘Weg met standbeelden en straatnamen ter ere van koloniale racisten en onderdrukkers! Doop de Coen-tunnel om!’.
Hierop kwam deze reactie: gouverneur-generaal Coen deed wat in de 17e eeuw normaal was en dat moet je niet beoordelen met de criteria van de 21ste. Elke tijd speelt haar eigen machtsspel. Zo waren toen de gewoonten.
Dat argument komt mij bekend voor. In de eerste helft van de vorige eeuw, toen het kolonialisme nog volop bestond, verdedigden antropologen het cultuurrelativisme. Ze vonden dat je elke cultuur in haar eigen waarde moet laten. De ene cultuur mag je niet met de criteria van een andere beoordelen. Wie dat wel doet, bedrijft ‘etnocentrisme’.
Coen in zijn tijd laten, is een cultuurrelativistisch argument, maar dan toegepast op een vroeger tijdperk uit onze cultuur.
Het cultuurrelativisme van de antropologen was destijds vooral een reactie op het koloniale westerse etnocentrisme. Dat ging uit van een evolutieladder tussen culturen, met de eigen westerse cultuur bovenaan, als meest ontwikkeld. Van bovenaf werd op andere culturen neergekeken. Onderaan stonden de ‘primitieven’ – bij wie de antropologen nu net hun veldwerk deden. Met het cultuurrelativisme kwamen antropologen op voor de culturen die ze bestudeerden en uitten ze kritiek op het etnocentrisme in hun eigen cultuur.
Maar helaas, toen het nationaalsocialisme opkwam, liepen antropologen keihard aan tegen de beperkte toepasbaarheid van dat cultuurrelativisme. Zoveel barbarij was niet te excuseren met een beroep op de eigenheid van de Duitse cultuur. Aan het cultuurrelativisme bleek een morele maatstaf te ontbreken.
Als je de nazi-barbarij niet goed kunt praten, dan die van Coen ook niet. Trouwens, Coen was natuurlijk al een etnocentrist voordat het woord bestond. En nu zou je een etnocentrist moeten verdedigen met een beroep op het cultuurrelativisme dat juist het westers etnocentrisme bestreed?
Uiteindelijk gaat het om de vraag welke waarden een cultuur promoot – of juist met voeten treedt. Om voorbij de beperking van het cultuurrelativisme te komen, heb je dus een waardenschaal nodig die op alle culturen toegepast kan worden. In 1948 kwam die er met de ‘Universele Verklaring van de Rechten van de Mens’.
Onder de vraag of we de Coen-tunnel moeten omdopen schuilt dus de veel wezenlijker vraag naar waarden. Wat zijn in onze multiculturele samenleving de kernwaarden voor onze nieuwe nationale identiteit? En hoe omzeil je bij de beantwoording van die vraag elke vorm van etnocentrisme, uit welke hoek dan ook?
Zolang dit debat niet gevoerd wordt, is het omdopen van de Coen-tunnel slechts een symbolisch gebaar van late dekolonisatie.
G.J. Smeets zegt
Nagenoeg alle landen ter wereld onderschrijven de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Thailand, Kosovo, Palestina en Vaticaanstad zijn de enige die om uiteenlopende redenen (nog) geen lid zijn van de V.N. en de Verklaring dus naast zich neer kunnen leggen. De rest heeft zich eraan gecommitteerd. Daarmee zijn de kernwaarden van NL dus gegeven en door NL officieel onderschreven.
Wat betreft het omdopen ja/nee van Coentunnels en Coenstraten en Coenpleinen vermoed ik dat het debat daarover – niet de uitkomst ervan – iets zegt over de identiteit van het land. Merk overigens op dat de staat der Nederlanden in een delta ligt en dat zijn identiteit staat of valt met de Afsluitdijk en de Deltawerken. Daar is uiterard geen oude heldennaam bij betrokken.