Het Lotus Sutra is een van de meest bekende en gewaardeerde teksten in Oost-Azië. Over het ontstaan van het Lotus Sutra hebben we weinig exacte gegevens. Wellicht is het geschreven in de eerste eeuw in Noord-India in een soort boeddhistisch Sanskriet dat dicht tegen het Pali aanleunde. Waarschijnlijk was het eerst een compilatie van teksten in versvorm met commentaren in proza die later tot één geheel geredigeerd werden. In de 5de eeuw werd het door Kumarajiva in het Chinees vertaald. We beschikken niet meer over de Sanskriet tekst die Kumarajiva gebruikt heeft. Bestaande Sanskriet teksten dateren duidelijk van een recentere datum. Het is vooral in Kumarajiva’s Chinese vertaling dat het sutra zijn bekendheid verworven heeft. Het wordt vaak de Koning van de sutra’s genoemd.
Als je het Lotus Sutra gaat lezen stuit je op een tekst vol fantastische verhalen en magische gebeurtenissen. Lichtstralen verlichten het hele universum, torens en bodhisattva’s rijzen uit de grond omhoog, mythologische wezens komen de Boeddha eer betuigen. De tekst lijkt wel ontstaan uit het brein van de makers van Star Wars. David Kalupahana doet in zijn ‘History of Buddhist Philosophy’ het Lotus Sutra dan ook af als ‘substantialistisch’ en ‘filosofisch weinig interessant’. In dit artikel echter willen we proberen doorheen deze eerste laag door te kijken en het filosofisch gehalte van het Lotus Sutra als ‘ultiem verhaal’ te appreciëren.
We kennen het Lotus Sutra vooral door zijn vele parabels die elk apart wel boeiend zijn maar die geen zicht geven op de hele structuur van de tekst. In dit artikel laten we talloze interessante en belangrijke details links liggen en benaderen we het Lotus Sutra als geheel.
Situatieschets
“Aldus heb ik gehoord. De Boeddha verbleef op een dag op de Gierenpiekberg vergezeld van een grote schare monniken….”
Met deze woorden begint het Lotus Sutra. Een Sutra is een tekst die gehoord is, uit de mond van de Boeddha. In de sutra’s van de Pali-Canon is het Ananda die het woord neemt en vertelt wat hij bij die of die gelegenheid gehoord heeft. Ook de Gierenpiekberg is een van de bekende plaatsen waar de Boeddha vaak onderrichtte. Als we ervan uitgaan dat de oorspronkelijke lezer bekend was met de Pali sutra’s dan bevinden we ons meteen in een vertrouwde context. Niet voor lang echter …
“…bestaande uit twaalfduizend personen. Allemaal arhats bij wie de smetten tot een einde gebracht waren, die geen aardse verlangens meer hadden, die bereikt hadden wat ze voor zichzelf konden bereiken en van wie de geest tot een toestand van vrijheid gekomen was.”
Zowel het aantal als de eulogie van de verworvenheden van de arhats wijken af van wat we gewend zijn in de Pali-Canon. Het wordt nog erger als het sutra de lijst van de andere aanwezigen begint op te sommen. Er waren ook tachtigduizend bodhisattva’s met hun gevolg. De goden uit het Indiase pantheon waren aanwezig met Indra en zijn gevolg op kop. Verder waren er draken, garuda’s en andere mythologische wezens… In een geëxalteerde taal beschrijft het sutra hoe een regen van geurige bloemen op de Boeddha en de andere aanwezigen neerdaalde en de aarde beefde. Vervolgens zendt de Boeddha, die in meditatie verzonken zit, een lichtstraal uit van tussen zijn beide ogen waarmee hij achttienduizend werelden verlichtte, van de diepste hel tot de hoogste hemel.
Ieder gevoel van herkenning is zoek. De verwondering van de lezer wordt in de mond gelegd van Bodhisattva Maitreya die aan Bodhisattva Manjushri vraagt of hij deze wonderlijke verschijnselen al eerder meegemaakt heeft. Manjushri vertelt hoe ontelbare kalpa’s geleden (een kalpa is de tijdspanne tussen het ontstaan en het vergaan van het heelal) de toenmalige Boeddha, Zon Maan Helder genaamd, eerst de drie voertuigen predikte. Voor de sravaka’s predikte hij de vier edele waarheden, voor de pratyekabuddha’s de twaalf schakels van afhankelijk ontstaan en voor de bodhisattva’s de zes paramita’s. Vlak voor zijn dood echter deden dezelfde tekenen zich voor en predikte de Boeddha Zon Maan Helder het Lotus Sutra om kort daarna in een onomkeerbaar nirvana te verdwijnen.
Bij de eerste zinnen laat het sutra uitschijnen dat het zou gesproken zijn tijdens het leven van de historische Boeddha en zich daarmee situeert in dezelfde context als de Pali sutra’s. Meteen daarna wordt duidelijk dat we ons in een heel andere context bevinden. Wat hier geschetst wordt is de situatie van het boeddhisme in Noord–India zo een 500 jaar na de Boeddha. Er is hier sprake van drie vormen van onderricht, drie paden of voertuigen (triyana).
Het pad van de sravaka’s is dat van de toehoorders, de leerlingen die als monnik of leek de Boeddha gevolgd zijn. Daarnaast worden er twee andere voertuigen genoemd. De pratyekabuddha’s zijn zij die tot nirvana gekomen zijn op hun eentje, zonder leraar. Bodhisattva’s, zo werd blijkbaar aangenomen, zijn hemelse wezens die in een later geboorte zelf een Boeddha zullen worden.
De sravaka’s leerden op basis van de vier edele waarheden hoe ze tot bevrijding konden komen door zonder aardse verlangens te zijn. De pratyekabuddha’s waren tot bevrijding gekomen door inzicht in de non-substantialiteit van alle dingen op basis van de twaalf schakels van het afhankelijk ontstaan. De bodhisattva’s stelden op basis van de zes paramita’s hun persoonlijke bevrijding uit ten behoeve van alle levende wezens.
We zitten hier dus in een situatie die ver verwijderd is van die van het oudste boeddhisme. Ze kan ook niet zomaar vergeleken worden met die van het huidige boeddhisme.
Wat hier ook opvalt is hoezeer de Indiase mythologie, veel meer dan in de oude sutra’s, in de tekst aanwezig is. In de Pali-Canon wordt wel eens gezegd dat de Boeddha in een vorig leven in de Tusita hemel verbleef en van daaruit als mens herboren is. Maar als Ananda er op een moment wat al te geëxalteerd over doet zet de Boeddha hem fijnzinnig op zijn plaats (MN 123). Hier echter wordt het breeduit in de verf gezet.
Nadat Manjushri op de Gierenpiekberg aan Maitreya het verhaal gedaan heeft van de vroegere Boeddha Zon Maan Helder, komt de historische Boeddha uit zijn meditatie en zegt tegen zijn leerling Shariputra dat er iets is wat hij nooit eerder onderricht heeft omdat alleen een ‘Boeddha met een Boeddha’ er kan over spreken. Tot drie maal toe vraagt Shariputra om verduidelijking. Tweemaal weigert de Boeddha zeggend dat hierop ingaan alleen maar tot verwarring kan leiden. De derde keer stemt hij in.
Voor hij kan verder gaan, staan vijfduizend van de aanwezigen recht, buigen beleefd en vertrekken. De Boeddha blijft stil en houdt hen niet tegen.
Nadat deze vijfduizend toehoorders, denkend dat ze er al waren opgestapt zijn, zegt de Boeddha tot Shariputra: “Luister aandachtig en ik zal jullie onderrichten.” Shariputra antwoordt: “Eerbiedwaardige, wij zijn een en al oor.”
Als lezer denk je dat het nu gaat komen. Niets is minder waar. Wat volgt is een reeks uiteenzettingen en parabels over hoe de Boeddha onderricht en over de plaats en het grote belang van het Lotus Sutra daarin. Als je als lezer na tweehonderd bladzijden nog altijd zit te wachten tot het Lotus Sutra gaat beginnen, dan realiseer je je ineens dat je er midden in zit en dat dit dus het Lotus Sutra is. De term ‘Lotus Sutra’ komt in het Lotus Sutra meer dan honderd keer voor. Het Lotus Sutra lijkt wel het favoriete onderwerp van het Lotus Sutra. Maar wat is in godsnaam het Lotus Sutra?
De tekst weet bij de lezer wel een toestand van perplexiteit te bewerkstelligen.
Het probleem van het boeddhisme
Het boeddhisme is een menselijk gebeuren en daarmee evenzeer aan vergankelijkheid onderhevig als alle andere verschijnselen. De Boeddha zelf voorspelde dat na zijn dood de dharma in de wereld langzaam zou vervagen en na vijfhonderd jaar volledig zou verdwijnen. Vijfhonderd staat in de Pali-Canon dan wel voor ‘heel veel’ maar het is wellicht niet toevallig dat het Lotus Sutra ontstaan is uitgerekend vijfhonderd jaar na de historische Boeddha.
De Dharma benadert de werkelijkheid op twee manieren. Aan de ene kant is er de conventionele benadering. Het is de werkelijkheid gezien door de bril van concepten, een werkelijkheid gekenmerkt door causaliteit en vergankelijkheid. We spreken soms van de relatieve of conventionele werkelijkheid. Het is niet de conceptuele benadering die tot bevrijding leidt. Er is ook een andere benadering van de werkelijkheid mogelijk. Als alle concepten wegvallen is er een ervaring van eenheid die aan iedere conceptualisering voorafgaat. We spreken soms van uiteindelijke of absolute werkelijkheid.
Het probleem is duidelijk. Hoe spreek je over een benadering van de werkelijkheid die niet conceptueel is? Voor je het weet zit je terug in het conceptuele.
Als we naar de geschiedenis van het boeddhisme kijken zien we een zich steeds weer herhalend patroon. Het inzicht in de uiteindelijke werkelijkheid vervaagt en enkel de conventionele benadering blijft over. Tegen dit verval komt er dan steeds weer een tegenreactie. Verschillende boeddhistische tradities hebben telkens weer taal ontwikkeld om over het niet-conceptuele te spreken. In de Pali-Canon wordt er gesproken over nibbana, over wat niet geboren is en niet sterft (ajata amata). De prajna-paramita literatuur ontwikkelt een bijzonder paradoxaal taalgebruik waarin geen enkel concept nog stand houdt. Zo lezen we in het Diamant Sutra : ‘De Boeddha is niet de Boeddha, daarom noemen we hem de Boeddha’. Nagarjuna gebruikt de techniek van de reductio ad absurdum om de boeddhistische (conceptuele) filosofie van zijn tijd te ontmaskeren en legt vervolgens de nadruk op sunyata (leegte, openheid). Het probleem blijft: sunyata is het antidotum tegen alle concepten, alleen tegen het concept van sunyata, bestaat er geen antidotum (MK 13.8).
Een gelijkaardige beweging zien we bij het ontstaan van zen. Als de keizer aan Bodhidharma vraagt hoeveel verdienste hij heeft verzameld door het land vol stupa’s te bouwen, wijst hij zijn conceptuele vraag af door te antwoorden: ‘Geen verdienste’. ‘Wat is dan het hoogste principe?’ vraagt de keizer verbaasd. ‘Weidse leegte (sunyata), niets is heilig’ gooit Bodhidharma hem voor te voeten, waarmee hij hem onmiddellijk naar het uiteindelijke perspectief verwijst.
Er zijn talloze voorbeelden te noemen. In de huidige tijd zien we het risico van verval weer dreigen door de manier waarop boeddhistische meditatietechnieken gebruikt worden als louter stressreductie. Veel boeken en cursussen over het boeddhisme zullen zich beperken tot het aspect van de conventionele werkelijkheid en niet raken aan het ultieme. Aan de andere kant wijzen Westerse leraren terug naar de uiteindelijke werkelijkheid: Thanissaro Bikkhu heeft het over ‘het radicaal fenomenologisch perspectief’, Genpo Roshi over ‘Big Mind’, Pema Chödrön over ‘grondeloosheid’.
Zo te zien is er een lange lijst van termen om te spreken over het niet-conceptuele. Het is dus niet zo dat er niet kan over gesproken worden. Het is niet onzegbaar. Maar zoals de ervaring van dronkenschap alleen maar kan gedeeld worden onder drinkebroers, is er iets waar ‘alleen een Boeddha met een Boeddha’ kan over spreken. Het verschil met dronkenschap is dat je er alcohol voor nodig hebt, terwijl de ervaring van de uiteindelijke werkelijkheid in principe in ieder ogenblik voor iedereen toegankelijk is. In de rest van tekst zullen we de term uiteindelijke werkelijkheid in deze betekenis gebruiken.
Een van de valkuilen in het spreken over de uiteindelijke werkelijkheid is haar te zien als hoger en volmaakter dan de conventionele. De ervaring ervan kan een gevoel oproepen van ‘laat ons hier drie tenten bouwen’. Het is een onhoudbare positie. Zodra je de non-dualiteit tegenover de dualiteit stelt, zit je daardoor weer in de dualiteit. Er is geen wezenlijk onderscheid tussen de conventionele en de uiteindelijke werkelijkheid. Samsara is nirvana. Het zijn hoogstens twee manieren van benaderen. De Boeddha daalt de berg af, naar de wereld toe. Dit heeft ook belangrijke ethische consequenties. Inzicht leidt eo ipso tot mededogen.
Als we in dit licht de aanhef van het Lotus Sutra herlezen dan blijkt de eulogie van de twaalfduizend arhats helemaal geen eulogie te zijn maar een kritiek. Ze hebben bereikt voor zichzelf wat er binnen een louter conceptuele interpretatie van de dharma te bereiken valt. Het zijn zo te zeggen specialisten in stressreductie geworden maar het echte punt, de uiteindelijke werkelijkheid en de ethische consequenties ervan hebben ze gemist. Daarom predikt de Boeddha nu het Lotus Sutra. De vijfduizend die opstaan zijn zelfs niet bereid hier naar te luisteren. Ze zijn er al en hebben niets meer te leren, menen ze. Op de vraag wat is verlichting, antwoordde zenmeester Bernie Glassman ooit: de bereidheid om te leren. Het had een commentaar op deze passage kunnen zijn.
Vaardige middelen
We hebben het voorgaande nodig om het onderricht te plaatsen. ‘Shariputra, de Boeddha’s onderrichten de Dharma op gepaste wijze. Maar zij is moeilijk te begrijpen. Daarom maak ik gebruik van talloze vaardige middelen, beeldspraak en parabels. De Dharma is niet iets dat kan begrepen worden door een intellectuele analyse. Alleen Boeddha’s kunnen haar begrijpen.’
‘De Boeddha’s’, zo zegt de Boeddha, ‘onderrichten enkel bodhisattva’s‘. Alles wat ze doen heeft slechts dit ene doel: de Dharma met alle levende wezens delen en hen bevrijden. Het lijkt misschien dat er drie voertuigen zijn, maar in werkelijkheid is er maar één, geen twee, laat staan drie. Alle levende wezens, door te luisteren naar het onderricht van de Boeddha’s, zullen uiteindelijk wijsheid en complete bevrijding realiseren. Wie dit niet begrijpt en zichzelf een arhat of pratyekabuddha noemt is geen leerling van de Boeddha, is geen arhat of pratyekabuddha.’
We vatten het hier in enkele regels samen maar het duurt even voor Shariputra de draagwijdte van deze woorden vat. Waar hij tot dan toe gedacht had dat het bodhisattvapad een totaal ander pad was dan het pad van de sravaka’s zegt de Boeddha nu: er is maar één pad (ekayana), er zijn enkel bodhisattva’s. Dan begrijpt hij dat de Boeddha hem zegt dat hij en met hem alle ander sravaka’s ook bodhisattva’s zijn en dat zij allemaal in staat zijn een Boeddha te worden, het in wezen zelfs zijn.
‘Niet langer in verwarring maar je hart vervuld van grote vreugde begrijp je dat jijzelf een Boeddha zal worden.’ Op het ogenblik dat dit bij Shariputra doordringt is hij uitzinnig van vreugde, hij danst van vreugde.
Als iets het Lotus Sutra kenmerkt is het wel de aanstekelijke vreugde die de hele tekst doordrenkt. Wellicht verklaart dat meer dan wat ook zijn grote succes. De vreugde heeft iets onweerstaanbaars en moet zijn effect gehad hebben op de ontelbare mensen die de tekst in de loop van de geschiedenis gelezen, gehoord, gereciteerd of gekopieerd hebben.
In het licht van de hoger geschetste context is de betekenis duidelijk. De dharma is één, er is geen halve waarheid. De uiteindelijke werkelijkheid is voor iedereen toegankelijk. Iedereen is in potentie een Boeddha. Alles wat de Boeddha’s onderrichten heeft maar één doel: dit aan alle levende wezens duidelijk te maken. De middelen die de Boeddha’s hiervoor gebruiken kunnen heel verscheiden zijn, verhalen, redeneringen, beelden… Het worden ‘vaardige middelen’ genoemd (upaya).
Deze stelling wordt uitgewerkt aan de hand van een aantal parabels.
De parabel van het brandende huis vertelt hoe op een dag brand uitbreekt in het huis van een rijk man. De kinderen van de man zijn in het huis aan het spelen. De man roept brand en probeert zijn kinderen er toe aan te zetten het huis te verlaten. Maar de kinderen zijn verdiept in hun spel en schenken hem nauwelijks aandacht. Ze denken dat hij gewoon een spelletje speelt. Tenslotte vertelt de rijke man dat hij nog veel mooier speelgoed heeft gekocht dat buiten op hen wacht. Nieuwsgierig rennen de kinderen naar buiten. Dan pas ontdekken ze dat ze aan de brand ontsnapt zijn.
Het Lotus Sutra vergelijkt het onderricht hier met speelgoed, een vaardig middel om de aandacht te trekken naar iets dat vele malen belangrijker is.
Naar analogie met de drie voertuigen bestaat het speelgoed dat de man belooft uit drie soorten karretjes getrokken door geiten, herten en buffels. In werkelijkheid staat er maar één soort kar, getrokken door witte buffels, die in schoonheid hun stoutste verwachtingen overtreft.
Het is een herkenbare ervaring. Veel mensen komen op het boeddhistische pad op zoek naar een oplossing voor hun persoonlijke problemen om uiteindelijk iets veel belangrijker te vinden, waar ze het bestaan zelfs niet van vermoed hadden. ‘Op zoek naar oud ijzer, vinden ze goud’, zegt de Mumonkan.
De parabel van de verloren zoon verhaalt over een jonge man die het huis van zijn vader, een rijke koopman, verlaat op zoek naar het geluk. Het lot is hem niet zo gunstig en hij raakt aan lager wal. Zijn vader gaat wanhopig naar hem op zoek maar kan hem nergens vinden. Tenslotte vestigt de vader zich in een stad. Toevallig passeert de jonge man langs het huis van zijn vader. Hij voelt zich aangetrokken maar haast zich snel weg als hij de grote rijkdom ziet. Dit is niets voor mij, denkt hij. Zijn vader heeft hem wel herkend en stuurt twee mannen achter hem aan. De jonge man rent weg in paniek. De vader laat de jongen volgen en stuurt twee andere mannen op hem af. Twee ongure types, die hem het voorstel doen om tegen een redelijke betaling in de paardenstallen van de vader te komen werken. De vader vermomt zich af en toe om met zijn zoon een praatje te kunnen maken. Geleidelijk aan krijgt de jonge man beter werk, tot hij tenslotte het hele bezit van zijn vader beheert. Dan pas maakt de vader zijn ware identiteit bekend.
Eigenlijk is er geen probleem. De jongeman is de erfgenaam van zijn vader. Zelfs na jaren afwezigheid kan hij er meteen aanspraak op maken. Maar de jonge man herkent zijn vader niet en is bang. Hij kan het niet aannemen. De vader zoekt zijn heil in vaardige middelen.
De jongeman moet eerst de stal uitmesten. Wij zouden zeggen dat er wat psychologisch voorwerk nodig is. Maar in wezen is het niet echt nodig, als hij maar in staat was de ware toedracht te zien. Na jaren werk ontdekt hij pas wie hij altijd geweest is.
De uiteindelijke werkelijkheid is ons geboorterecht. We moeten er zelfs niets voor doen. Als we maar in staat waren het te beseffen. Het probleem is dat het ons zo onaannemelijk lijkt.
In de parabel van de Dharma regen wordt de vergelijking gemaakt met verschillende planten die in de regen staan. Ook al staan ze allemaal in dezelfde regen, toch nemen ze er allemaal precies datgene uit wat ze zelf nodig hebben. Zo is er maar één Dharma, maar iedereen hoort wat op dit moment past. Daarom is geen enkele van de verschillende doctrines op zich beter dan de andere. Vaardige middelen zijn maar ‘vaardig’ omdat ze iemand weten aan te spreken op een manier die bij die persoon op dit ogenblik past.
In de parabel van de betoverde stad trekt een groep mensen door een onherbergzaam gebied onder leiding van een gids. Het is het oude beeld van de karavaanleider dat we ook in de Pali-Canon tegenkomen, maar het verhaal neemt een heel eigen wending. De groep raakt door de ontberingen de moed kwijt en begint te morren. Op dat ogenblik tovert de gids, die over bijzondere krachten blijkt te beschikken, een magische stad tevoorschijn. Het gezelschap is uitgelaten en de mensen doen zich te goed. Als de gids ’s anderendaags merkt dat iedereen weer op krachten gekomen is, tovert hij de stad weer weg en zet het gezelschap zijn tocht verder.
Ook dit kennen veel mensen uit ervaring. Als je enige tijd praktiseert kan je een weldoend effect ervaren. Het is echt wel effectief als stress-reductie. Sommige mensen denken dat ze er zijn. Maar als je doorgaat merk je dat je er helemaal niet was, dat het niet meer is dan een tussenstop. Zo zijn de onderrichtingen en de eerste effecten niet meer dan vaardige middelen, misschien weldoend maar niet iets om lang in te blijven hangen.
Merkwaardig is dat deze parabel geen einde schijnt te kennen. Nergens wordt vermeld waar het gezelschap uiteindelijk aankomt. Wel vinden we in dit hoofdstuk het vers terug dat steeds weer in de mahayana liturgie terugkomt: ‘Mogen wij allemaal samen de weg van de Boeddha realiseren’. Of is de weg zelf misschien het doel?
De uiteenzetting over vaardige middelen roept meteen de vraag op: en de waarheid dan? Is dit geen bedrog? Goed bedoeld, dat wel, maar het blijft een loopje nemen met de waarheid.
Morgen deel 2.