De Bataafse Republiek van 1795 maakte een eind aan de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. De Nederlandse geschiedschrijving heeft de nieuwe republiek altijd als gebagatelliseerd en zag het als een Franse vazalstaat. Na 1980 groeide de aandacht. In Door gelijkheid gegrepen. Democratie, burgerschap en staat in Nederland 1795-1801 onderzoekt historicus Mart Rutjes uitgebreid de Bataafse opvattingen en discussies over de nieuwe politieke orde, waardoor zicht op hun idealen ontstaat. Dit artikel gaat met reuzenstappen door dit belangrijke boek over het ontstaan van onze democratische rechtsstaat.
In 1798 kreeg ons land de eerste Grondwet. In de periode er heen ging het voornamelijk over de meest geschikte bestuursstructuur. Voor unitarische Bataven was federalisme te veel verbonden met de oude Republiek en paste hierdoor slecht bij de ondeelbaarheid van de soevereiniteit en de algemene wil van het volk.
Centralisatie
De radicale democratische/unitarische staatsgreep van januari 1798 en de invoering van de Staatsregeling (Grondwet) waren een klap voor de federalisten en de gematigde Bataven. Voortaan bepaalde de centrale wetgevende macht de ondeelbaarheid van de volkssoevereiniteit. Een deel van de Bataven zelf vond ook de centralisatie te ver doorgeslagen. Er was immers voldoende ruimte om ‘huishoudelijk zaken’ over te hevelen naar de provincies en de gemeenten. De staatsgreep van juni 1798, onder leiding van generaal Daendels en de Staatsregeling van 1801 maakten dit mogelijk. Echter, exit federaal bestel en voor altijd.
De Grondwet, die de volkswil uitdrukte moest om die reden niet alleen helder zijn geformuleerd, maar ook nauwkeurig zijn en omvattend. Hierdoor was er minder ruimte voor de individuele wil en voor een groepswil. Ook was het een garantie tegen een te vrije rol voor de volksvertegenwoordiging. Tot 1800 leek de grondwet sterk op een contract wat van belang was vanwege een volledig nieuwe en revolutionaire situatie, aldus de Bataven.
Volksvertegenwoordiging
Een grondwet was nodig om de tegenstelling op te lossen tussen de volkssoevereiniteit en de volksvertegenwoordiging, maar was op zich niet genoeg. Deze wet kon immers verschillend worden uitgelegd. Om de algemene wil om te kunnen zetten in praktische regelingen, moest dit zelfs. Er waren twee vormen van regeren. Bij de ene vorm bepaalt de letter van de grondwet wat uitgevoerd moet worden. De andere vorm geldt voor de situatie waarbij de grondwet niet zo duidelijk is. Het is dan aan de bestuurders om naar bevind van zaken te handelen, maar ‘overeenkomende met, en beschermende de natuurlijke en onvervreembare Rechten van ieder Burger en die der geheele maatschappij […].’
De Bataven werkten de rol van volksvertegenwoordiger verder uit. Een vertegenwoordiger moest kundig en deugdzaam zijn, goed opgeleid of in ieder geval een brede algemene kennis hebben, bladzijde 90. Ook moest de volksvertegenwoordiger nederig en bescheiden zijn, het volk zo goed mogelijk vertegenwoordigen en niet erop uit zijn er zelf beter van te worden. De vervulling van de functie is een ‘heilige plicht’ of een ‘eervol voorrecht’.
De vertegenwoordiger moest het algemeen belang dienen, autonoom zijn en was standvastig in zijn opvattingen. Hij moest echter ook niet ‘op schreeuwerige of onverzoenlijke wijze zijn opvattingen door […] drukken’, bladzijde 90.
Verkiezingen
Met regels en voorschriften wilden de Bataven de vorming van een ‘aristocratie’ zoals onder de oude Republiek voorkomen. Zij wezen representatieve democratie niet af, daarvoor was hun overtuiging te groot dat directe democratie onmogelijk of ongewenst was. Verkiezingen waren het belangrijkste middel om het volk de politieke invloed te geven die het toekwam. Na 1795 nam het aantal personen met invloed op de samenstelling van het bestuur enorm toe. Volgens verschillende lokale en nationale kiesreglementen was van 1795-1801 dit rond de 20%. De opkomst was weliswaar lager, maar de invloed op het bestuur was veel groter dan hiervoor.
De vergaderingen van de volksvertegenwoordigers waren toegankelijk voor het publiek. Ook thuis en in het koffiehuis konden burgers de politieke ontwikkelingen volgen. De notulen van het wetgevend lichaam van 1796 tot 1802 werden gepubliceerd. Belangrijk was bovendien de publicatie van de overheidsbegroting. Dankzij de vrijheid van drukpers konden burgers door middel van onder andere pamfletten, boeken en kranten hun gevoelens en gedachten uiten.
Vreemdelingen
Iedere inwoner viel in principe onder het stelsel van rechten en plichten. Men was over het algemeen positief over de toelating van vreemdelingen. Voor stemrecht moesten zij lang genoeg in Nederland wonen om bekend te zijn met de taal, Nederlands kunnen lezen en schrijven, en bekend zijn met de wetten en de politieke omstandigheden. Hier geboren zijn vonden de Bataven minder belangrijker.
Begin emancipatie
De Bataafse Republiek maakte het burgerrecht voor Joden realiteit. De rechtenverklaring van 1795 wees discriminatie op basis van religie al af. Bij de eerste verkiezingen voor de Nationale Vergadering werden Joden na veel discussie toegelaten tot het stemrecht. Op veel andere terreinen bleven ze echter uitgesloten.
In maart 1796 ontving de Nationale Vergadering een verzoekschrift van verschillende burgers, allen Joden. Zij wezen op hun stemrecht, maar wilden net als andere burgers ook proeven van ‘het genot van alle die voordeelen, welke de maatschappy aan haare Leden schenkt’, bladzijde 134.
De voorzitter benoemde een commissie en vier maanden later kwam het rapport. De commissie erkende dat Joden nog steeds last hadden van beperkende maatregelen en had geen goed woord over hun eeuwenlange onderdrukking en vervolging. De vraag was of zij tot het Nederlandse volk behoorden, of een natie waren binnen de natie. In september 1796 keurden alle leden van de Nationale Vergadering het decreet goed waarmee iedere uitsluiting van de Joden van de rechten of voordelen werd opgeheven. Het decreet van 1796 was slechts het begin van het emancipatieproces van Joden in Nederland.
Plattelanders
In de jaren 1780 maakten de patriotten zich sterk voor de politieke invloed van burgers, hierbij was de plattelandsbevolking niet of nauwelijks direct betrokken. De Bataafse Republiek bracht hierin verandering.
Gilden en binnenlandse handelsbarrières werden opgeheven. De grondwet bepaalde dat een gelijk munten- en matensysteem werd ingevoerd. De plattelandsemancipatie werd ook in politieke zin voltrokken. Erfelijke titels en privileges vervielen, hetzelfde gold voor het standenverschil. Niet-adellijke plattelandsbewoners hadden voortaan dezelfde politieke rechten als de stedelingen. Ze kregen een stem in de politiek als ze voldeden aan de vereisten voor het stemrecht. Boeren en andere dorpelingen kregen macht ten koste van de edelen en werden aangespoord om deze macht te gebruiken.
Armenzorg
Ook bij discussies over het stemrecht voor bedeelden, mensen die armenzorg ontvingen, speelde het gelijkheidsidee een rol. De Bataven verschilden sterk van mening of personen die voor hun bestaan (geheel) afhankelijk waren van giften van de maatschappij voor politieke rechten in aanmerking kwamen. Het verlenen van politieke rechten had veel voorstanders. Het argument dat ook de armere klassen nuttig en onafhankelijk waren en dus deel uitmaakten van de ‘vryen Burgerstaat’ was echter niet overtuigend genoeg. Ook in de Staatsregeling van 1798 werden bedeelden uitgesloten, maar de periode dat men geen bedeling mocht ontvangen voor de dag van de verkiezingen werd teruggebracht.
Leden van de laagste sociaaleconomische klassen kregen pas volledige burgerrechten als ze zich aan hun armoede ontworstelden. Een grote groep burgers slaagde daar niet in en zou daar voorlopig nog niet in slagen, bladzijde 147.
Burgeressen
De vraag of vrouwen in staat waren een onafhankelijk oordeel te vellen over staatszaken, was de crux van de discussies over hun politieke rol. Argumenten rond de zogenaamde fundamentele biologische en sociaaleconomische verschillen tussen mannen en vrouwen bestonden wel, aldus de auteur, maar werden zelden gebruikt om vrouwen hun politieke rol te ontzeggen. Dat vrouwen emotioneel, irrationeel of zwak zouden zijn, kwam nauwelijks voor in debatten en pamfletten. Vrouwen bleven echter uitgesloten van het actief en passief stemrecht, omdat ze juridisch te afhankelijk werden geacht. Dit gold overigens ook voor huisbedienden die bij hun werkgevers inwoonden.
Niet dat vrouwen volledig waren uitgesloten van deelname aan de politiek, getuige hun regelmatige verzoekschriften aan de Nationale Vergadering. Bovendien waren ze op een andere manier betrokken bij de nieuwe politieke gemeenschap. De rol van de burgeres als opvoedster van jonge republikeinen werd hierbij benadrukt. Ze moesten niet alleen opgevoed worden met de juiste regels voor het sociale verkeer, ‘maar ook met een besef van de politieke grondbeginselen van de nieuwe Republiek’.
Al met al waren burgers weliswaar gelijk, maar in de praktijk waren alleen leden van de bovenklasse burgers. Dit waren financieel onafhankelijke mannen.
Montesquieu
Het scheiden of verdelen van de politieke macht om machtsconcentratie en machtsmisbruik te voorkomen, is een opvatting die al zo oud is als het politiek denken. Het werk van Charles Montesquieu was van groot belang voor de ontwikkeling en popularisering van de machtenscheiding (Trias Politica) in de 18de eeuw. Hij onderscheidde drie staatsmachten: de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht. De Bataven stonden voor de taak deze scheiding zelf in te vullen, rekening houdend met de bestuursstructuur van de Oude Republiek.
Een staatscommissie werd opgericht, die de afzonderlijke machten een voor een besprak. De auteur geeft aan dat de Bataven kozen voor een functionele scheiding en niet voor een systeem van ‘gewichten en tegengewichten’ (checks and balances). Dit zou leiden tot botsing en tegenwerking. Gekozen werd voor een harmonieuze samenwerking van de machten bij de diverse staatszaken, om ‘het verval van Nederland te keren’, bladzijde 217.
Wetgevende macht
De wetgevende macht vertegenwoordigde de wil van het volk en was de hoogste macht, die bijna onbegrensd was en dus lag misbruik lag op de loer. De oplossing was de wetgevende macht te verdelen in twee kamers. De grootste kamer, de Eerste Kamer, stelde de wetten op. De Tweede Kamer keurde de wetsvoorstellen vervolgens goed of af.
Uitvoerende macht
Als de wetgevende macht de hoogste staatsmacht is, dan is de uitvoerende macht hieraan ondergeschikt. Over de exacte positie en invulling van deze macht bestonden in de nieuwe republiek grote meningsverschillen. De angst was breed dat de uitvoerende macht, in welke vorm dan ook tirannieke trekken zou krijgen. De Bataven vreesden voor hun burgerlijke vrijheid en vreesden dat de uitvoerende macht tirannieke trekken zou krijgen.
Om het zekere voor het onzekere te nemen werd ervoor gekozen de uitvoerende macht in de handen te leggen van een uitvoerend lichaam bestaande uit een beperkt aantal leden. De Staatsregeling van 1798 voorzag in een Uitvoerend Bewind van vijf leden, met daaronder acht Agentschappen met aan het hoofd van ieder een Agent. De leden van dit bewind werd benoemd door het wetgevend lichaam.
Ondergeschikte positie
De discussies over de bevoegdheden van de uitvoerende macht waren heftiger. Bevel over het leger, een taak van deze macht, was problematisch. Artikelen in de grondwet moesten voorkomen dat de uitvoerende macht op eigen gezag de oorlog zou verklaren. Echter, de staatsgrepen van juni 1798 en september 1801 werden uitgevoerd door leden van de uitvoerende macht met hulp van het leger. Dat wekte weinig vertrouwen. De positie van de uitvoerende macht moest ondergeschikt blijven aan de wetgevende, bladzijde 179.
Rechterlijke macht
De onafhankelijke positie van de rechterlijke macht brak met de traditie van de oude Republiek, waar recht werd gesproken door ambtsdragers die ook wetgevende of uitvoerende taken hadden. De Bataven vonden dat de rechterlijke macht beschermd moest worden tegen de andere machten. De macht moest onafhankelijk en naar eigen inzicht kunnen handelen. Wel moest ze gebonden worden aan een uniform burgerlijk en crimineel wetboek.
Voor juryrechtspraak bestond bij de Bataafse wetgevers weinig animo. Waren juryleden wel onpartijdig? Ook zouden juryleden kennis moeten hebben van de wijze van procederen, wat het vinden van leden bemoeilijkte. Ook sloot juryrechtspraak niet aan bij de rechtstraditie van de Republiek. Verbetering van de rechtspraak moest vooral worden gevonden in het professionaliseren en codificeren van recht en rechtspraak, bladzijde 180.
Overheidstaak
De invoering van de eenheidsstaat droeg bij aan de groei van de staat, maar belangrijker was de taakuitbreiding. Deels was deze tijdelijk, vanwege onder andere de verandering van de staatsstructuur en sociaaleconomische hervormingen. Het was bovendien de bedoeling dat de overheid zich bemoeide met meer maatschappelijke terreinen, waarbij onderwijs en armenzorg expliciet werden genoemd. Zo werden armen door hun afhankelijkheid van de staat onafhankelijker dan zij waren onder het toezicht van de kerken. De Staatsregeling van 1798 legde vast dat de overheid zich verplichtte tot het bevorderen van de handel, industrie, landbouw én de volksgezondheid.
Het moderne gelijkheidsideaal ontwikkelde zich al voor de 18de eeuw. Pas tijdens de Bataafse Republiek werd het inzet van een brede politieke strijd. Het werd de betwiste norm in het politieke debat, waardoor gelijkheid gedemocratiseerd en gepolitiseerd raakte. De Bataven bekeken de staat met de hernieuwde blik van ‘de belichaming van het algemeen belang en daarmee verantwoordelijkheid voor het geluk en welzijn van alle burgers’, aldus Rutjes op bladzijde 219. Veel van onze moderne politiek kwam hieruit voort, denk aan de grondwet, het staatsburgerschap en de sociale staat.
Conclusie
Een belangrijk deel van het revolutionaire denken van de late 18de eeuw verdween aan het begin van of in de loop van de 19de eeuw. Rutjes noemt als voorbeelden dat plichten niet zo belangrijk meer werden gevonden als rechten. Politieke activiteiten waren bovendien niet uitsluitend belangrijk als puur individuele activiteiten, maar ook als collectieve gebeurtenissen. In 1806 werd Nederland een koninkrijk en zou dit blijven, waarmee het grote doel van de Bataven was mislukt.
Niet alleen de volkssoevereiniteit, waarvan Thorbecke ‘koude rillingen’ kreeg, verdween in de 19de eeuw. Lange tijd speelden democratische politiek en het gelijkheidsideaal een ondergeschikte rol, vergeleken met Bataafse tijd. Hetzelfde gold voor de sociaal verantwoordelijke staat, die pas vooral na de Tweede Wereldoorlog van zich deed spreken. Toen begonnen mensenrechten en emancipatie aan hun opmars.
Politieke modernisering is geen lineair en eenvormig proces betoogt Mart Rutjes. Het is een golfbeweging, waarbij hervormingen en verworvenheden worden betwist en aangevallen op basis van andere opvattingen over politiek. De les die de auteur trekt is: ‘Voor het verdedigen van verworvenheden of hervormingen zijn niet alleen politieke strijd en idealen nodig, maar ook uitleg over het belang van die idealen.’
Opmerking
De revolutionaire ontleenden de naam van de Bataafse Republiek aan de geschiedenis en vernoemden zich naar de Bataafse stam. Ze claimden de ‘ware’ Nederlanders te zijn, die het vaderland voor alles stelden. Hiermee gaven ze de republiek een historische legitimatie en braken ze met de oude republiek. Rutjes schrijft: ‘Een model voor de toekomst bood het verleden echter niet.’


Geef een reactie