Vandaag deel twee en slot van een tweeluik waarin Ujukarin de waarde van spirituele vriendschap en de overdracht van de dharma beschrijft.
De allereerste boeddhisten waren leken die Boeddha op zijn trek van Bodhgaya naar het hertenpark ontmoette, en technisch gezien namen ze daarom alleen toevlucht tot Boeddha en dharma. Maar sinds de oprichting van de monnikenorde in Sarnath bestaat het leven van een boeddhist sinds jaar en dag uit toevlucht tot drie juwelen: Boeddha (het verlichtingsideaal), Dharma (de leer) en Sangha.
Hoe je dat laatste nu precies definieert hangt een beetje van de context af. Kern van sangha is in alle scholen zij die (bijna) verlicht zijn: volgens de theravadins de Sotapanna, Sakadagami, Anagami en Arahat en volgens mahayana daarbovenop ook de bodhisattvas. Deze kern heet ook wel ‘Arya sangha’. Daarbovenop kun je dan wijdere cirkels definiëren. Volgens het traditionele theravada zijn vooral monniken en nonnen de basis van de sangha, maar volgens bijvoorbeeld AN II.1.vii zijn ‘wijze’ lekenvolgelingen evenzeer sangha. Dat de meeste lekenvolgelingen in dat tijdperk gewoonweg geen tijd hadden voor spirituele beoefening verklaart de nadruk op die kerngroep van monniken/nonnen, maar de situatie in het hedendaagse Westen vraagt om totaal andere sangha-vormen.
We moeten dus een stapje terug doen om te bepalen wat nu precies in het moderne Westen sangha hoort te zijn; een onderscheid naar of iemand fulltime boeddhist is (–> veelal monnik/non) of als parttimer-met-familie leeft klinkt erg hol en formalistisch in de oren, want het zou om (wijs) gedrag moeten gaan en niet om al dan niet een pij dragen. Dat wijze gedrag kan vervolgens gedeeld worden met anderen, en dat heet dan spirituele vriendschap (kalyana mitrata). In soetra’s zoals SN 45.2 , Itivuttaka 1.17 en AN 8.54 benadrukt Boeddha hoe belangrijk dit is; de rol van de goeroe met name in het mahayana is mede op dit concept gebaseerd. En vriendschap is ook het fundament van een hele reeks andere ‘voorwaarden voor verlichting’: dit rijtje (in o.a. AN4) bestaat uit vriendschap, deugdzaamheid, spirituele conversatie, energie en wijsheid. Spirituele vriendschap heb je in twee soorten: ‘horizontaal’ , met mede-boeddhisten die ongeveer op jouw kennis- en ervaringsniveau zitten en ‘verticaal’ met boeddhisten die verder op het pad zitten en waarvan je dus nieuwe stukken kunt leren. Een formeel bezegelde verticale vriendschapsrelatie zou je een leerling-goeroe relatie kunnen noemen, zie deel 1 van dit tweeluik.
Wat maakt een vriendschapsnetwerk tot sangha?
Het is volgens Boeddha *dus zeer belangrijk om spirituele vriendschappen te onderhouden, en daardoor een sangha te vormen. Wat maakt vriendschappen nu spiritueel, en hoe maak je dat onderscheid tussen horizontaal en verticaal?
Wel, startpunt is dat het spirituele pad toewijding en vastigheid eist. Het gaat er dus niet alleen om te werken met meditatie, dharmastudie en pudja/chanting, maar vooral ook om dat structureel te doen. En daarbij ontwikkel je dan vanzelf een min of meer vaste groep spirituele vrienden/vriendinnen; zij fungeren als klankbord, en geven jou in het begin gevraagd en later ook ongevraagd (!) advies over alles wat met jouw spirituele pad te maken heeft. Inclusief aanpassingen bijvoorbeeld in je gekozen meditaties en studiemateriaal. Je ziet ze geregeld in persoon op bijeenkomsten en-of retraites, en daarnaast is natuurlijk Internetcontact een extra mogelijkheid. Sommige van die vriendinnen kunnen meer senior zijn, en dat zijn dan op een aantal onderdelen ‘verticale vrienden’; of de betreffende traditie een officiële autorisatie heeft voor leraren is daarbij niet zo belangrijk, het gaat erom hoe jij en de andere studenten het onderlinge contact met de ‘verticale vriend’ ervaren. En uiteindelijk ook hoe herkenbaar boeddhistisch hun ervaring en onderricht is, maar dat wisselt per sangha; zoals in deel 1 al uitgelegd werd heeft die op de een of andere manier een overdrachtsroute waardoor ze naar de studenten en andere sangha’s toe kan verdedigen dat ze een bona fide boeddhistische school (nikaya) vormt.
Natuurlijk is dit een geleidelijk proces, en zeker beginnende geïnteresseerden in boeddhisme kunnen vrijelijk rondshoppen bij diverse tradities en sangha’s. Het gaat uiteindelijk steeds om ehipassiko, ‘kom en zie voor jezelf of dit voor je werkt’. Maar wil je vervolgens de diepte in dan betekent dat toewijding en vastigheid.
Er is een groep die deze boot steeds afhoudt en stelt ‘ik ben mijn eigen leraar en ik bepaal zelf wel wat Boeddha adviseert’. Zo iemand blijft naar mijn bescheiden mening opzichtig hangen in ego-versterkend shopgedrag en ontwikkelt dus geen wijsheid en metta maar uiteindelijk slechts een groter ego. Het nu ook in het Westen analoog aan Azië opkomende ‘multireligieuze gedrag’ is kopiëren van iets wat ik in Azië alleen maar als totaal gedegenereerde namaakreligie ervaar. Het belooft voor het Westen ook alleen maar consumentistische verspilling van je emotionele energie.
Net zoiets geldt voor mensen die weliswaar initieel hun meditatie etc. bij een sangha met leraar hebben beoefend maar die ‘achter zich laten’. Ze zouden hun gedrag bijvoorbeeld kunnen vergelijken met een jongere die ouderlijk huis en de banden daarmee verlaat, of zelfs met Gautama de zwerver die achtereenvolgens leraren Alara Kalama en Udakka achter zich liet omdat ‘er meer te leren en vinden was dan zij wisten’. Welnu, de primaire vraag is of ze ook nadat ze deze leraar verlaten hebben nog steeds een vorm van sangha hebben; dus een reguliere groep spirituele vrienden. Het overgrote deel van dit soort verlaters valt simpelweg terug van iemand die serieus op het boeddhistisch pad bezig was naar een –consument- verspiller van de eigen emotionele energie, o.a. omdat het eigen ego belangrijker voor hen is dan de klankbordfunctie van horizontale spirituele vriendschappen. In de termen van ‘schaap versus slimmerik’ zijn het pure individualisten oftewel domme ‘bala in het kwadraat’ tiepjes.
Wat maakt een vriendschapsband spiritueel?
Min of meer een parallelle dimensie aan deze sangha-definitie is de boven slechts half beantwoorde vraag “Wat maakt vriendschappen nu spiritueel?”. Wel het zijn een aantal criteria die echt niet allemaal van toepassing hoeven te zijn, maar wel een aantal ervan.
- De basis van het onderlinge contact is metta. De ander is voor jou een oefenobject om je metta op uit te proberen, maar dat is per definitie niet exclusief. Dus aan de ene kant zal er nooit sprake zijn van handelen vanuit begeerte-haat-onwetendheid naar die ander toe want dat is de ‘power mode’ in goed Engels. Maar aan de andere kant moet het écht gaan om die spirituele vriend het allerbeste te wensen voor haar pad; elke dimensie van verliefdheid/seksualiteit heeft altijd begeerte in zich en is dus heel, heel moeilijk te combineren met spirituele vriendschap.
- Houd je in de vriendschapsband aan alle ethische richtlijnen; Upaya oftewel ‘grenzen verleggen om bestwil’ is alleen in zeer specifieke situaties aan specifieke verticale vrienden geoorloofd.
- Spirituele onderwerpen zijn een hoeksteen van jullie contact, maar het zal zelden de enige interesse zijn die jullie bindt. Andere gedeelde interesses zijn prima – denk aan muziek of andere kunstvormen, sporten etc.
- Een spirituele vriendschap eist nóg specifiekere ‘toewijding en vastigheid’ dan je al naar de sangha als geheel probeert te beoefenen. Dus je houdt bijvoorbeeld ook buiten sanghameetings en –retraites nog geregeld kontakt met de specifieke spirituele vriend(in), bijvoorbeeld telefonisch of door samen kunstbezoek of sporten te beoefenen.
Eindconclusie
Sangha is het derde juweel van het boeddhisme, en even belangrijk als je toewijding aan Boeddha en dharma. En omdat de arya-sangha voor de meesten van ons een ver-van-mijn-bed-show is gaat het vooral om toewijding aan de ‘gewone’ sangha die je in vlees en bloed kunt ontmoeten. En dat is het opbouwen van een intens genoeg contact met zowel vrienden/innen die primair als klankbord fungeren voor wat je allemaal doet om de dharma in je leven te integreren, als met enkele ‘vrienden’ die voor jou meer als leraar fungeren en in ieder geval zaken in elke voetstap voorleven. Met dit derde juweel op orde naast je andere twee pilaren is voortgang op het pad verzekerd.